donderdag 31 mei 2012

Tien gouden minuten


Dit is een verhaal voor de bundel 'Bij Nacht en Ontij' van Doktersdienst Groningen en dewebschrijvers.nl Insturen van verhalen kan tot 1 september.

Tien gouden minuten
door Inge Klinkert

“Ik bel de Doktersdienst!”
Het was zaterdagavond en ons zoontje van 4 maand oud was al een paar dagen ziek. Snotterig, hoesten, maar geen koorts. Vrijdagmiddag was ik nog met hem bij de huisarts geweest en die adviseerde de baby-otrivin van Apotheek Helpman, dat zou het ademen wat makkelijker maken. In de loop van de zaterdag begon hij echter steeds meer te hoesten. Soms liep hij bijna blauw aan. Doodeng. ’s Avonds werd hij huilerig, wilde zijn fles niet meer drinken en hoestte aan één stuk door. Zo durfde ik de nacht niet in.
“Het kan wel even duren voor de dokter langskomt”, zei de telefoniste van de Doktersdienst, “het is momenteel erg druk.” 
Om 23.30 uur ging de bel. Een vriendelijke dokter stelde zich aan ons voor en onderzocht vervolgens onze zoon. Ze luisterde met de stethoscoop naar zijn longen en zijn hart, ze nam zijn temperatuur op en zei toen: ‘Uw zoontje is hartstikke verkouden maar verder kerngezond, zijn lichaam kan en moet het zelf oplossen. U kunt hem helpen door te stomen, ga maar met hem in de damp van een hete douche zitten, dat maakt het slijm los.” 
Ik excuseerde mij voor het feit dat ik beslag had gelegd op haar kostbare tijd. Dat wimpelde ze af, maar ze wilde wel graag weten waarom ik zo overbezorgd was om een verkouden baby. Ik vertelde haar dat onze zoon een tweelingzusje heeft gehad, die negen weken na haar geboorte overleed. En dat we zo bang waren dat ons zoontje ook dood zou gaan.
Toen deed ze haar jas uit en luisterde naar ons verhaal.  Over onze zorgen, angsten en verdriet.  Ik denk dat ze zo een minuut of tien bij ons gezeten heeft. Tien gouden minuten. Ze veroordeelde niets, ze erkende onze emoties en gaf er een deskundige, empathische reactie op.
“Ik kan me voorstellen dat jullie bezorgd zijn. Daar is nu echter absoluut geen reden voor. Als hij koorts krijgt, moet je ons bellen. Maar ook als je je zorgen maakt, bel! Ik kom liever tien keer voor niks dan één keer te laat.” Ze trok haar jas aan, gaf ons een hand en dook de nacht weer in.
Ik zette de douche aan en zat vervolgens met mijn snotterende zoon een half uurtje in de damp. Daarna dronk hij gulzig zijn flesje leeg en gingen we rustig slapen. En die dokter van de Doktersdienst? Ik ben haar naam vergeten, maar ik vergeet haar nooit meer.

dinsdag 22 mei 2012

Slechte film

Dit is een verhaal uit het project Bij Nacht en Ontij van Doktersdienst Groningen en www.dewebschrijvers.nl
Heb jij ook een verhaal over medische noodsituaties in avond, nacht of weekend? Schrijf het op en stuur het in. Het kan tot 1 september 2012.   

Slechte film
door Amelia Kloppenberg

Met hartkloppingen in mijn keel kijk ik hem aan. Donkere ogen kijken dreigend op me neer. Wat moet ik doen, hoe krijg ik hem rustig? Tegen tien uur ’s avonds zijn ze met z’n drieën op de huisartsenpost gekomen. Een jonge moeder, ik schat haar rond vijfentwintig jaar, haar dochtertje van twee en de man. De man is ouder, een jaar of veertig, lang en grof gebouwd en lijkt niet helemaal te passen bij zijn jonge tengere vriendin. De moeder is zichtbaar onrustig en vertelt dat het kind sinds vanavond suf en koortsig is. Ik onderzoek de peuter, maar kan niets ontdekken dat het verhaal van de moeder kan bevestigen. Het meisje speelt, is alert en lacht naar me. Ze wil er vandoor gaan met mijn oorthermometer terwijl ik haar temperatuur opneem. Geen koorts. Rustig leg ik uit wat mijn bevindingen zijn en dat ik op dit moment geen afwijkingen kan vinden. Ik vraag de moeder nogmaals haar verhaal te doen, maar er komen geen nieuwe dingen naar voren. Ik probeer ze gerust te stellen en stel voor dat ze naar huis gaan en het aankijken. De moeder lijkt gerust en maakt aanstalten om afscheid te nemen. Dan staat de man op en slaat met zijn beide vuisten op de tafel. Mijn spullen vallen van de schok op de grond en ik schrik me wezenloos! Ook de moeder schrikt van de reactie van haar vriend. Ze probeert hem tot rust te manen, zonder succes. ‘Nee, deze dokter probeert zich er gemakkelijk van af te maken, maar zo doen we dat niet,’ sist hij tegen haar. Het meisje begint te krijsen en de man gaat volledig door het lint. Met kracht gooit hij mijn massief eiken tafel omver. Ik spring nog net op tijd achteruit. ‘Wat wilt u van mij?’ Ik hoor mijn stem overslaan. Hij antwoordt niet en stapt met zijn langen benen over de omgegooide tafel. Met uitgestoken handen reikt hij naar mijn hals. Ondertussen heb ik de spreekkamerdeur met een grote zwaai open kunnen gooien. Mijn assistente komt op het lawaai af gerend. De man heeft zijn handen teruggetrokken. Iedereen is geschokt. Vastgeklemd sta ik tussen de muur en de man. Ik voel de nabijheid van zijn grote lijf. Ik voel zijn adem in mijn gezicht. Ik ruik de koffie die hij in de wachtkamer heeft gedronken. Met hartkloppingen in mijn keel vraag ik hem nogmaals wat hij van mij wil. ‘Ik wil dat je haar helpt!’ schreeuwt hij in mijn gezicht. Met dichtgeknepen ogen tast mijn linkerhand het tafeltje naast mij af, op zoek naar iets…..iets bruikbaars, maar mijn vingers vinden alleen maar pleisters en mijn stethoscoop. Ik houd mijn stethoscoop omhoog en stel voor dat ik het meisje nog een keer zal onderzoeken. De man reageert niet. Zijn vriendin smeekt hem om mij met rust te laten. Koortsachtig probeer ik iets te bedenken. Ik begrijp niet waarom dit gebeurt, ik begrijp zijn reactie niet. De politie, gebeld door mijn assistente, arriveert met zwaailichten en sirenes. Het voelt onwerkelijk, alsof ik in een slechte film zit. Twee agenten stappen mijn spreekkamer binnen. Ze grijpen de man vast en sleuren hem mee naar buiten. De man worstelt en stribbelt tegen maar de grip van de agenten is stevig.  Over zijn schouder  schreeuwt hij dat hij vanavond nog wel even terug zal komen. Zijn vriendin rent ze achterna. Met het krijsende meisje op haar ene arm, probeert ze met de andere de politieagenten lost te rukken van haar vriend. Met veel kabaal zet de chaos zich buiten de deuren van de huisartsenpost voort. Geschokt blijf ik achter met mijn assistente. Als later die avond mijn dienst ten einde is, loop ik over de parkeerplaats naar mijn auto. Nerveus kijk ik om mij heen en met een zucht van opluchting steek ik met trillende handen de sleutel in het contact. Ik kijk naar beneden en ik zie donkere vlekjes op mijn rok. Tranen rollen over mijn wangen.

woensdag 16 mei 2012

Opa

dit verhaal is ingestuurd voor de bundel Bij Nacht en Ontij, het nieuwste project van dewebschrijvers.nl

Opa

Hij nam mij vaak mee naar de kinderboerderij in het Stadspark.
Met een volle zak oud brood.
Opa kreeg het brood van de hele straat. Die zak was echt altijd vol.
Het was mijn taak om, achterop de fiets, de boterhammen en halve broden te verpulveren tot kruimels.  Ik stompte met mijn vuisten hard op de plastic zakken. De hele weg -van huis tot  kinderboerderij- verbrijzelde ik het brood in de hoop, dat de kruimels klein en licht zouden zijn. Zo licht, dat het voedsel naar de uilen in de hoge eiken zou waaien. Want uilen, daar waren opa en ik het over eens, zijn de mooiste dieren van de wereld en we zagen ze veel te weinig.

De eenden waren te dik, de geiten en kippen te verwend, vond opa. Eigenlijk vond hij die hele kinderboerderij maar niks. Hij wilde zijn brood het liefst alleen aan vrije vogels voeren.
‘Vogels zijn heilig,’ fluisterde hij, ‘ze vliegen zo de hemel in en daar moet je ze bij helpen!’
Hij gooide onze kruimels hoog de lucht in. ‘Zonder brood gaan vogels dood!’ scandeerde hij enthousiast.
Meeuwen plukten ons brood uit de lucht en vlogen schreeuwend weg. Duiven aten de restanten, die de meeuwen in hun gevecht verloren en de mussen pikten het voer brutaal van mijn laarzen.
Uilen lieten zich niet zien.

"Opa, ik wil vliegen, maar dat kan ik niet."
Als ik dat zei, wist ik wat er zou komen.
‘Jij kan niet vliegen? Natuurlijk kan jij vliegen!’
Hij gooide me hoog in de lucht en riep: ‘Vlieg, meisje! Vlieg!’ Ik sloot mijn ogen en vloog door de ruimte. Hoog in de lucht vloog ik mee met de vogels en in de verte hoorde ik opa roepen, ‘je kan het meisje, je kan het!’

Nu is hij dood.
Hij is uit een boom gevallen. Een uilenboom.
Hij wist het zeker, er zaten uilen in de boom voor zijn huis. Zijn boom.
Die boom zou gesnoeid worden door de gemeente, zoals elk jaar, maar dat jaar zat er een uilennest en bomen met zo’n nest mag je dus niet snoeien.
Hij wilde foto’s maken, bewijs verzamelen, uitjes redden.
Toen ik uit school kwam lag opa op zijn rug in de tuin. Er was een dokter en een chauffeur. De dokter luisterde naar opa’s hart en de chauffeur pakte me bij de hand en zei zachtjes dat opa uit de boom gevallen was. Het fototoestel lag nog op de grond. Hij gaf me het toestel en bracht me naar mijn moeder.
Later kwam er nog een ziekenwagen, maar dat hoefde niet meer. Opa was al dood.
Er waren drie foto’s. Het was echt een uilennest. Met eieren. Drie of vier, dat kon ik niet goed zien.
Toen de chauffeur van de doktersdienst kwam vragen hoe het met mij ging heb ik hem een foto gegeven. Dat vond hij leuk.

Rina de Groot

zaterdag 12 mei 2012

STEKEN

dit verhaal werd ingestuurd voor de bundel Bij Nacht en Ontij, het nieuwste project van dewebschrijvers.nl 

Steken
Natuurlijk was het zondagmiddag en scheen de zon. Doordeweeks gebeurt mij nooit iets, het gevolg van een veilige kantoorbaan, maar in het weekend heb ik een abonnement op ongevallen. Zo ook die zomer.

Het zweet gutst over mijn lichaam. Misschien is het inderdaad onverstandig om hout te hakken bij 28 graden, maar vanavond komen vrienden eten en vuurtje stoken is nu eenmaal mijn hobby. Een hobby waar ik veel waardering mee oogst. Mijn vrouw heeft de kinderen naar het zwembad gebracht en mij al drie keer gewaarschuwd. “Neem nou even pauze! Straks ben je moe en sla je mis.”
Het is precies werk. Ik kloof grote stukken boom tot afgepaste houtblokjes, die goed in onze korf passen: in een stadstuin moet alles afgepast en onder controle zijn.
Ik zorg dat mijn voet voldoende afstand houdt van het hakblok, adem goed en sla ritmisch en zonder aarzelen; mij kan niet veel gebeuren, denk ik.
Goed ik neem even pauze. De sigaret, een zwaar shagje Javaanse Jongens, smaakt zoals een sigaret smaken moet: naar beloning en voldoening.
Mijn lief brengt koek en zopie, gevulde koeken en jus d’orange. “Wacht,” zegt ze, “ik haal even glazen.” Ik heb het pak al in mijn hand en zet het aan mijn mond. De lauwe sinaasappelsap stroomt mijn keel in en dan is het mis: ik voel een hete pijn in mijn gehemelte, spuug de frisdrank uit en zie dat ik bijna een wesp hebt ingeslikt. Ik ben in mijn mond geprikt door een insect!
‘Daar kan je dood aan gaan’ weet mijn vrouw zeker. ‘Je moet een tetanusinjectie!’ Ik kijk mijn onbedoelde mislukte moordenaar met ongeloof aan. ‘Hoezo dood ?’
Ze weet het zeker: een op de zoveel mensen zijn allergisch voor wespen en er kan een zwelling ontstaan zo groot als een voetbal. Als ik een van die mensen ben, zal ik binnen het uur stikken.
Ze zegt het met overtuiging; dit is geen grap.
Ik begin opnieuw te zweten. Angstig bel ik de huisartsenpost en doe mijn verhaal.
Binnen 30 seconden heb ik een arts aan de lijn. Hij bevestigt, dat allergie voor wespensteken bestaat, maar stelt mij gerust met ‘er sterven maar 6 mensen per jaar aan.’
Zes per jaar, dezelfde kans als het winnen van de staatsloterij. Ik voel me direct iets rustiger worden en vergeet verder te luisteren naar de arts. Zwelling, bulten.. diarree, braken…luchtwegen en shock zijn de woorden, die ik me nog herinner, als ik met 140 km per uur naar de huisartsenpost scheur. Ik voel me misselijk, heb last van mijn adem en ben bang, dat ik mijn bewustzijn verlies.
Gelukkig ben ik op tijd bij de dokter en hij verlost me met een goddelijke tetanusinjectie van al mijn kwalen.
Ik krijg een glaasje water van de assistente en na een halfuurtje loop ik opgelucht naar buiten.
Zo opgelucht, dat ik de parkeerboete met een glimlach in mijn zak steek en zelfs de deuk in het voorportier -ik nam in de haast een bocht iets te kort-  zie ik als de herinnering aan een goede afloop. 



Groningen, Johan de Vries