Dit is een verhaal uit het Boekenweekproject van dewebschrijvers.nl Het thema was
"Vriendschap en andere ongemakken"
Vriendjes
zijn
door Kees de Heer
Als kind was ik een grijze muis. Meegaand. Gezagsgetrouw. Mijn ouders waren licht paranoïde en dat betekende dat ze altijd bang waren dat mij iets zou overkomen. Ouders die eigenlijk geen kinderen wilden, zijn vaak overbezorgd. Ik moet wel heel ongewenst zijn geweest, want ik mocht niets. Ik werd zo veel mogelijk afgeschermd van de boze buitenwereld. Uiteindelijk zorgde de wet op het onderwijs voor mijn redding.
door Kees de Heer
Als kind was ik een grijze muis. Meegaand. Gezagsgetrouw. Mijn ouders waren licht paranoïde en dat betekende dat ze altijd bang waren dat mij iets zou overkomen. Ouders die eigenlijk geen kinderen wilden, zijn vaak overbezorgd. Ik moet wel heel ongewenst zijn geweest, want ik mocht niets. Ik werd zo veel mogelijk afgeschermd van de boze buitenwereld. Uiteindelijk zorgde de wet op het onderwijs voor mijn redding.
Kleuterscholen
had je in mijn tijd nog niet. Dus ik moest wachten tot ik zes jaar werd. Mijn
eerste jaar op de lagere school betekende letterlijk dat ik in een andere
wereld stapte, met kinderen van mijn leeftijd. Jongens waar je mee ging spelen,
met autootjes. Meisjes bleven bijna van zelfsprekend op grote afstand. Die
afstand werd vooral door de meisjes in stand gehouden. Ze waren in hun doen en
laten al wat ouder en vonden ons meestal kinderachtig.
Omdat
één van de jongens in mijn klas dicht bij mijn huis woonde, werden wij
automatisch “vriendjes”. Soms speelden we bij hem, soms bij mij. Op een middag
waarop wij aan het spelen waren, werd hij opeens heel boos. Ik weet niet meer
waarom. Hij liep woedend weg, terwijl hij riep: “Ik wil nooit meer met je
spelen.”
Ik
heb echt geen idee om welke vreselijke reden. Misschien was hij gewoon op mij
uitgekeken.
Uit het niets verscheen er een ander jongetje. “Omdat Frans niet meer jouw vriendje wil zijn, kunnen wij wel vriendjes worden. Er was tot nu toe niemand die met mij vriendjes wilde zijn.” Ik vond het wel goed. Van nu af aan heette mijn vriendje geen Frans, maar Wim. Hij waarschuwde me wel, dat ik niet vaak bij hem thuis zou mogen komen spelen. Hij had nog al wat broertjes en zusjes en dan werd het al gauw te druk. Hij voegde er aan toe dat veel mensen zijn moeder niet aardig vonden.
Uit het niets verscheen er een ander jongetje. “Omdat Frans niet meer jouw vriendje wil zijn, kunnen wij wel vriendjes worden. Er was tot nu toe niemand die met mij vriendjes wilde zijn.” Ik vond het wel goed. Van nu af aan heette mijn vriendje geen Frans, maar Wim. Hij waarschuwde me wel, dat ik niet vaak bij hem thuis zou mogen komen spelen. Hij had nog al wat broertjes en zusjes en dan werd het al gauw te druk. Hij voegde er aan toe dat veel mensen zijn moeder niet aardig vonden.
Oké,
wij waren vriendjes. Een vreemde term. Hoe vaker je hem herhaalt, des te
onwerkelijker het klinkt. Vriendjes zijn. Op een woensdagmorgen vond er iets
bijzonders plaats. Wim zei op de speelplaats tegen mij: ”Mijn moeder zegt, dat
ik al zo vaak bij jou heb gespeeld, dat je nu ook maar eens bij ons moet
komen.” Woensdagmiddag vrij, dus dat kon. Hij haalde mij op, want ik wist niet
eens precies waar hij woonde.
Zijn
moeder stond ons in de deuropening op te wachten. Ze was groot. Ik denk dat ze
drie keer zo lang was als mijn moeder en zeker twee keer zo breed. Niet dik.
Nee, breed. Een kolossaal mens. Ze zei, ”Zo, ben jij het vriendje van Wim. Ik
vind het goed als je hier komt spelen, maar geen rommel maken en denk er om, ik
ben niet aardig.”
Het
huis waarin Wim met zijn vader en moeder en nog vijf broertjes en zusjes
woonde, was klein. Kleiner dan het huis waarin ik woonde. De kinderen sliepen
boven, verspreidt over drie kamertjes. Wim alleen vooraan, drie zusjes in het
middelste kamertje en de twee broertjes in het achterste kamertje. De vader en
de moeder van Wim sliepen beneden.
Dus
naar boven, naar Wim zijn kamertje. Aangestaard door vijf paar ogen trokken wij
ons terug achter de deur van Wim zijn onderkomen.
Wim
bleek een verrassende voorraad Dinky Toys te hebben. Ik vond ze direct prachtig
en samen konden we er probleemloos de hele middag mee spelen. Om vier uur werd
er geroepen voor een beker thee met een wafeltje. Dat haalden we op in de
keuken. Aan de keukentafel zat zijn moeder. Ze keek niet aardig, nou ja dat was
ze ook niet. “Altijd dat eten”, zei ze. Het klonk bijna vriendelijk. Die
tegenstrijdigheid verraste mij.
“Altijd
dat eten, wat moet ik ze in vredesnaam vandaag weer voorzetten. Wat eten jullie
zo al”, zei ze, onverwacht de aandacht op mij richtend.
Onder
stress kon ik als kind altijd goed presteren en kalm bijna gedecideerd zei ik:
”Wij eten alle dagen hetzelfde.” De kolossale vrouw keek mij verbluft aan.
“Bruine bonen zeker? “ zei ze met enig venijn.
Maandag;
boerenkool stamppot. Dinsdag; macaroni met stukjes ham uit blik. Woensdag;
pannenkoeken. Donderdag is variabel; soms hutspot, soms aardappelen met een
gehaktbal en andijvie. Vrijdag; aardappelen met stokvis, mosterdsaus en witte
bonen. Zaterdag; patat met frikadel en appelmoes. Zondag; peertjes, sperziebonen,
aardappelen en draadjesvlees.
Wim
zijn moeder had tijdens mijn opsomming druk meegeschreven, maakte af en toe wat
schimpende opmerkingen. Mompelde bijvoorbeeld; “Appelmoes, of het geld me op de
rug groeit.”
Toen
ik uitgesproken was keek ze me kwaad aan. Nee, dacht ik, het is geen aardig
mens. Ze krabde zich onder één van haar kolossale oksels. Haar bovenlijf
schommelde woest heen en weer. Toen keek ze me recht aan en leek ze iemand
anders te zijn, vooral kwetsbaarder. Ik werd onrustig van haar blik. Ik vond
haar zomaar aardig. ”Dank je”, zei ze. “Hier kan ik iets mee. Het is al half
vijf. Neem nog maar een koekje en dan moest je maar weer naar huis gaan.”
Wim
bleek ook nog ergens te zijn. Die hoorde ik protesterend zeggen, “Maar dan moet
ik alles alleen opruimen.” Zijn moeder reageerde niet. Keek mij nog
steeds op die vreemde manier aan en herhaalde, ”Dan moest je nu maar naar huis
gaan.” Ik stond op, kuste haar op haar wang en ging weg.
De
andere dag kwam Wim voor we het lokaal in gingen, gehaast op mij af. Hij zei,
”Ik wil geen vriendjes meer met je zijn.” Toelichting gaf hij niet. Hij
keek mij niet meer aan en dat heeft hij nadien ook nooit meer gedaan. Ik vroeg
mij af of het door de kus kwam, maar een dag of wat later herinnerde ik mij,
dat hij verteld had, dat hij geen aardappelen lustte en als zijn moeder mijn
schema ging toepassen, dan kon hij zijn lol op.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten