woensdag 24 juli 2013

Mijn tragedie heeft een zegen, de reden van mijn leven - Farida Lalmohamed

Waarom..

Lieve Heer, help mij alstublieft begrijpen.

Waarom ik zoveel moet lijden.
Waarom mijn verdriet zo pijnlijk in mijn hart blijft snijden.
Waarom ik te moe ben om te kunnen strijden.
Waarom ik steeds weer in die put blijf glijden.

Lieve Heer, help mij alstublieft begrijpen.

De reden van mijn leven.
Waarom ik in leven moet blijven.

De wind die de ogen nog harder laat tranen, door de snelheid van voorbijrazende treinen onder de brug. De gedachten die door mijn hoofd spoken: 'Spring dan, spring alstublieft!' Over de rand heen kijkend van angst, denkend bij mezelf: 'Je durft het wel, het is genoeg! Niet nog een nacht rollend over de vloer van de pijn, niet nog een nacht met leegte in je hart.' Nee, dit keer is het echt genoeg, ik geef het gewoon op en wel nu!

Daar stond ik dan, helemaal in mijn eentje als een klein kwetsbaar meisje met een teddybeer onder haar arm. Totaal verscheurd en gefrustreerd, geen kant meer om op te gaan, geblokkeerd door het uitzicht op alleen maar maskers van de jokers om haar heen. Volwassen mensen die zeggen dat het normaal is dat hun handen langs je borsten uitschieten en dat zij je mogen betasten op plekken die niet fijn zijn, dat het normaal is dat zij je mogen beroven van jezelf en jou mogen raken in je ziel.

Het is hard ontwaken als je pas na jaren beseft dat je heel je leven in je eigen wereldje hebt geleefd om te overleven. Dat je groei door deze aantasting abrupt gestopt is, en dat je daarom zo een hard leven hebt geleid. Het idee dat je eigenlijk heel je leven opzoek bent geweest naar een vader die onvoorwaardelijk van je houdt, en dat je daarom steeds in slechte situaties terecht komt en nooit weerbaar genoeg bent om een normaal leven te kunnen leiden. Net als het kleine meisje dat elke keer weer genoegen nam met een kusje op haar wonden en dan weer vrolijk verder ging spelen, alsof er niets aan de hand was.

Het allerergste, is het besef denk ik. Het besef, dat je misbruikt wordt door mensen die kunnen zien dat je geestelijk nog niet volgroeid bent, vanwege het feit dat je zelfvertrouwen zo dermate is  angetast, dat je niet voor jezelf durft te zorgen. Maar de echte reden wat mij bijna tot zelfmoord dreef, was niet weten wie ik ben. Daar op die brug is mijn brief naar God ontstaan, de enige God van ons allen, maar door iedereen anders genoemd. Mijn brief begon met de vraag waarom, die overliep naar de reden tot, en eindigde met het antwoord: 'Mijn tragedie heeft een zegen, de reden van mijn leven.'

Sindsdien probeer ik al mijn negatieve ervaringen om te zetten in positieve, door een voorbeeld te zijn voor anderen die hetzelfde hebben meegemaakt. Ik zie nu beter in waar mijn leven om draait en geniet intens van de kleinste dingen in het leven, waar ik ook voldoening uithaal. Mijn negatieve ervaringen hebben mijn talenten ontplooit naar iets moois, waarmee ik mijzelf kan uiten. Die talenten kan ik dan weer delen met anderen om ze in hun dieptepunt te inspireren, en te laten zien dat elk dieptepunt een schoonheid van keerpunt bezit.

Zo gebeschermingd - Esther van der Wal

Eigenlijk ging het in het vliegtuig al mis. Naast mij zat een Duitser met iets te lang haar en iets te veel Barry White op zijn iPod, die ik iets te interessant vond. Voordat ik het wist, kropen we tegen elkaar aan en zochten naar een comfortabele slaaphouding. Ik schrok van mijn eigen vrijpostigheid, maar schoof mijn schuldgevoel af op het late tijdstip en mijn zenuwen over de maanden die voor me lagen. In je eentje de oceaan oversteken is tenslotte niet niks.

We deden geen oog dicht tijdens die nachtvlucht. Maar even plotseling als onze paden elkaar gekruist hadden, verdween mijn Duitse reisgenoot uit het zicht voordat ik slaapdronken richting bagageband waggelde. Hij keek niet achterom.

Jou ontmoette ik pas halverwege mijn verblijf. "Hola", zei ik vrolijk, die ochtend in de keuken van ons studentenhuis. "Jij moet Julián zijn. Ik heb al veel over je gehoord." Je verstond me niet, dus zei ik het nog eens. Ik propte haastig mijn ontbijt naar binnen en vertrok naar mijn eerste afspraak van die dag. Jij ging verhaal halen bij de schoonmaakster, maar die stak onmiddellijk een waarschuwend vingertje op: "Afblijven, J. Dat meisje is al getrouwd." Te laat.

Vanaf dat moment zochten we elkaar dagelijks op en praatten urenlang. Je was totaal niet mijn type en toch was het chemie op het eerste gezicht. Toen we op jouw kamer naar een B-film keken en je kamergenoot zich discreet een kwartier terugtrok op het toilet, was daar ineens die onvermijdelijke, eerste en allesvernietigende zoen. Ik weet nog precies hoe ik mijn handen voor mijn gezicht sloeg en begon te hyperventileren. Jij maakte er niet zo'n punt van. We waren vrienden, zei je, dus was er geen reden om hysterisch te doen over één kus. En is één kus uiteindelijk niet hetzelfde als duizend?

Mijn man vertelde ik in eerste instantie niets. Een vriendin, die ik wel in vertrouwen had genomen, stelde zich jou voor als een mediterrane godheid met gitzwart haar en de elegantie van een toreador, met als hobby flamencodansen op het hoogste niveau. Mijn eigen Antonio Banderas. Ze had er niet verder naast kunnen zitten.
 
Je hield van rockmuziek en mojito's, van legervliegtuigen en zwemmen in de vrije natuur. Je was een beer van een vent, zo groot en stevig dat ik soms op je schoot kroop als een klein meisje en zachtjes huilde terwijl ik me tegen je borstkas vleide. Dan troostte je me net zo lang totdat ik me niet kon bedwingen om je opnieuw te zoenen en vreeën we vol overgave. "In jouw armen voel ik me zo gebeschermingd", fluisterde ik eens in mijn beste Spaans in je goede oor, en begreep niet direct waarom je daar hard om moest lachen.

Rond de tijd dat jij 's avonds meestal uit je werk kwam, ijsbeerde ik gespannen voor jouw kamerdeur en als ik voor mijn studie op pad was, hing jij ongedurig rond de mijne. Geluk en verdriet wisselden elkaar in hoog tempo af. We genoten van onze verliefdheid, maar het schuldgevoel bleef: het kon niet, het mocht niet. De dag van het afscheid naderde snel. Ik maakte me met moeite van je los en vertrok. Opnieuw kon ik in het vliegtuig de slaap niet vatten.

Die paar weken met jou waren de mooiste, maar ook de zwaarste van mijn leven. Soms dwalen mijn gedachten af naar die tijd, naar alle gewone, bijzondere momenten. Samen pizza eten. Stiekem hand in hand over straat lopen als een soort Mini en Maxi. Naast elkaar op de grond zitten, wachtend tot de wasmachine klaar is met centrifugeren. Alles om maar bij elkaar te kunnen zijn. En soms denk ik terug aan hoe ik voor jou heb moeten boeten. Ik heb me nooit meer zo gebeschermingd gevoeld als toen.

De ontmoeting - Fons Wijers

Zoals gebruikelijk fietste hij tussen landerijen en langs bosgebied naar de wei waarop de koeien graasden het was november 1944. Hij haastte zich want hij was benieuwd naar het aangekondigde bezoek. Aan beide zijden van de bagagedrager hing een melkbus. Rijdend op velgen nam de tocht een half uur in beslag. De terugweg was altijd een hels karwei, vooral bij regen, maar dit werk leverde hem wel een extra dubbeltje per dag op.

Al twee jaar zat hij ondergedoken op de boerderij van Cornelis Maessen, op een steenworp afstand van Venlo. De keren dat Duitse soldaten hem in het vizier hadden kon hij zich met een vervalst persoonsbewijs legitimeren als de boerenzoon, onmisbaar voor de voedselproductie, ontheven van de arbeitseinsatz. Hij had geen trek om als slaaf te dienen voor die schreeuwlelijk. Het besluit om onder te duiken was snel genomen toen hij het bevel kreeg zich te melden. Had Hitler niet bestaan, dan zou hij studeren in Nijmegen; economie, bedrijfskunde, zoiets.

De koeien kwamen in beweging toen ze hem opmerkten. Ze wilden graag worden verlost van de melk die zich in de uiers had opgehoopt. Onlangs moest hij twee dagen overslaan vanwege hevige bombardementen. Zoals eerder hadden de Engelsen het gemunt op de Maasbrug, maar van precisie was geen sprake. Ze bombardeerden zoals een jager met hagel schoot. Een deel van de oude stad lag in puin, net als heel wat gebouwen onder de aanvliegroute. Hij had geholpen om slachtoffers te bergen. Lichaamsdelen die niet konden worden thuisgebracht werden in een spekkist verzameld. De brug bleef in tact. Terug bij de koeien stonden de uiers op springen en ze loeiden een octaaf hoger dan normaal, maar vandaag waren de beesten in hun element en gaven zich over aan de routine. Nog even en ze gingen op stal.

De oude Cornelis had verteld dat zijn neef met enkele dochters op bezoek kwam, per trein, helemaal uit West-Brabant. Sinds hij was ondergedoken was het aantal mensen dat hij had gesproken op twee handen te tellen. Eindelijk ander volk. Na de laatste koe te hebben gemolken reed hij met volle melkbussen terug naar huis. De velgen krasten door het grind van de landweg. Al van verre zag hij dat er op het boerenerf meer beweging was dan normaal. Hij probeerde een spurtje en de melk klotste heen en weer.
 
'Dus jij bent Henk?', zei de oudste tot zijn verrassing. Ze had van hem gehoord, terwijl hij dacht dat hij voor niemand meer bestond, behalve dan voor het boerengezin dat hem onderdak bood. Hij raakte met haar aan de praat. Ze was de oudste dochter van een gezin met negen kinderen, of nee, acht, want een week geleden was haar broertje door een granaatscherf getroffen. Haar dorp lag precies in de vuurlinie. De helft van het gezin kreeg onderdak bij familie in Eindhoven, de andere helft hier, bij oom Cornelis.
'Het is maar voor een paar dagen,' zei ze bijna verontschuldigend.
'Beter hier dan in Venlo,' zei Henk, 'want het lijkt erop dat die stad eerst moet worden verwoest voor ze kan worden bevrijd.'
'Dat is oorlog,' merkte ze nuchter op.

De vrouw van Cornelis deelde surrogaatkoffie rond. Bij het uitdelen van zelfgebakken tarwekoek werden ze gestoord door een onheilspellend gerommel in de verte. Aan de andere kant, in Venlo, klonk het luchtalarm. Afweergeschut knalde proefschoten in de lucht. In een mum van tijd zaten ze in een kleine schuilkelder onder de koeienstal ongemakkelijk tegen elkaar. Nooit eerder voelde hij vrouwelijke warmte aan zijn dij. Bij het dreunen van de aarde zag hij angst in haar ogen, waarop hij haar hand stevig in de zijne klemde. Het stond hem ineens weer helder voor geest, dus vertelde hij het met alle details zoals het was gegaan, ook al had hij het misschien wel eens eerder verteld.

'Ja, pap, de rest kennen we natuurlijk,' zei z'n dochter die zich voorover boog en zijn lippen bevochtigde met een tissue. Ondanks de klap in zijn hoofd wist hij precies wat er zich afspeelde. 'Zo heb je mama gevonden, en toen kwamen wij,' zei ze. Hij bewoog zijn hoofd iets opzij en grapte: 'Zonder die schreeuwlelijk hadden jullie nooit bestaan.'

Hooikanon - Cootje Veelenturf

Eigenlijk verandert er helemaal niets. Ieder jaar wordt het gras gemaaid. Het droogt in de zon en de hooimachine blaast het bovenop de berg. Ik moet mijn hut uit voor ik word bedolven. Zo ver mogelijk bij de machine vandaan. Vandaag vloog er een pet in. Razendsnel was hij verdwenen. Als je niet oplet en erin valt wordt je zo in mootjes gehakt.
Het werk is af. Ik heb een nieuw hol gegraven en de pet in flarden teruggevonden. Ik heb een uitkijktoren gebouwd. Daar heb ik alleen de komende maanden wat aan. In deze tijd merk je nauwelijks dat de hooiberg telkens iets daalt, terwijl het in de winter hard gaat. De dieren eten dan dubbel zo veel en de kruiwagens pendelen onophoudelijk van stal naar berg, mijn toren, waarvan telkens een etage wordt weggegeten.
Ik bekijk spierballen door mijn verrekijker. Ik houd scherp in de gaten dat er geen smeulende peuken op mijn terrein belanden. Door de lenzen zie ik herhalende beelden. Staldeuren worden open- en dichtgeschoven, er rijden wagens het erf op, ze vertrekken weer. Op de achtergrond hoor ik het ritmische geloei en geblaat.
Mijn hut heeft een ander tempo. Het lijkt alsof hij zich verzet tegen de routineuze bedrijvigheid. Toch gaat zijn dalen constant. Het loopt synchroon met de seizoenen. In de lente zakken we bijna tot grondniveau. Dan hoop ik dat het snel warmer wordt zodat het gras weer wordt gemaaid, geschud, gedroogd en door de hooimachine vliegt. Zo hoog mogelijk de berg op.
 
Af en toe wordt mijn burcht aangevallen. Ik vecht niet terug, hoe wild er ook in het rond wordt gerend en geduwd. De muren van mijn slaapvertrek en uitkijkpost vallen uit elkaar, husselen. Ik wacht aan de kant op de aftocht die wordt ingezet door uitputting en jeuk onder kleren.
Anderen houden het niet uit, maar ik woon hier zowat. De kunst is om je niet te verplaatsen want wanneer je je verschuift begint het te prikken. Je moet stil durven zijn.
Ik heb genoeg aan dit dak. De zon zakt altijd anders. Al duizend keer ben ik in slaap gevallen. Vanaf hier kun je zien hoe armen tillen, klompen snerpen, neuzen lopen. Verhalen zijn niet nodig, ik zie wat ik zie: alles gebeurt hier. Er hoeft helemaal niets te veranderen. Hoe vaker ik dat voor mezelf herhaal, hoe liever ik alles wil vastleggen. Beelden verzamelen voor later, ik mag het nu niet vergeten. Ik weet dat het gras krimpt.
Later. Ik heb gezien dat het bestaat. Het is nooit hetzelfde hooi waarop ik lig. Er verandert niets maar het blijft ook niet hetzelfde, hoe kan dat? Soms kan ik niet stoppen met erover na te denken. Mijn hoofd wordt zwaar en buiten begint alles te draaien.

Zachte wind, warm. Beneden wordt de kruiwagen gevuld, we dalen dus. Er wordt geroepen en teruggeloeid. In de nok tingelen belletjes maar ik hoor niets, ik slaap. Ik ben vergeten de touwladder binnen te halen. Er was zoveel te bouwen dat ik direct aan het werk ben gegaan.
Grote handen tasten de vestingmuren af, vinden grip. Doffe kloppen van klompen op de ladder. Ik droom over gouden glinsters. Er kraakt altijd wel wat: de stenen staanders, de katrollen of de ijzeren kabels die het dak omhooghouden.
Er schuift iets door de tunnel dat de laatste zonnestralen tegenhoudt. Mijn ruim gegraven hol begint te slinken. Het donker drukt zwaar op mijn lichaam, wrijft en schuurt. Het duwt mijn voeten in de muren van de hut, spreidt mij uit. Nu merk ik het dalen wel: het gaat met schokken en het zucht. De berg heeft pijn want hij scheurt vanbinnen. Ik ben bedolven, kan niets meer zien, mijn neus zit dicht. Ik probeer door mijn mond te ademen. Zoute druppels vallen op mijn tong.
Nu ben ik gras geworden, samengesmolten met mijn huis. Mijn hoofd is rood en heet en mijn onderlijf bloedt koud bloed. De afdruk van mijn lichaam dek ik toe met hooi. Ik maak de uitgang van de tunnel vrij. Er verschijnt geen avondzon die nog net onder het dak naar binnen glipt, wel een silhouet dat zich aftekent tegen de nacht. Het hurkt en glijdt vervolgens naar beneden tot het buiten beeld is. Ik hoor de kruiwagen die naar de stal wordt gebracht.

Mind map - Marianne Fortuin

Het begint met een idee: een mind map, waarop ik al associërend een beeld schets van de wereld en de mensheid. Enthousiast teken ik bladzijden vol wolkjes, verbind links en rechts, spring van goud naar koorts, van ontdekkingsreiziger naar slavenhandel, van creatief kunstsnijwerk naar de smokkel van ivoor en het afschieten van bedreigde diersoorten, van kunst scheppen naar kunst roven.

Na verloop van tijd voel ik hoe mijn optimisme wordt weggezogen. Het zwart wordt zwarter, de ellende dieper, het menselijk leervermogen nietiger en alle vermeende of werkelijke glans van al die gouden tijden verbleekt tot wat schimmige vlekken. Sommige woorden springen me vanaf het papier tegemoet: tekort, macht, onderdrukking, misbruik. Hoe ik ook probeer de balans tussen schoonheid en hebzucht in evenwicht te brengen, ik voel hoe ik steeds verder wegzak in een moeras van hopeloosheid en verdriet. Bestaat er dan nog steeds geen licht zonder schaduw, geen dag zonder nacht, geen goed zonder kwaad? En hoe zit het eigenlijk met mijn gouden tijden? In het zwart van mijn bladzijden zitten schaamte, schuldgevoel, berouw en spijt als ratten in een val.

Als de fysieke pijn van dit alles me de adem beneemt, vecht ik me los uit het drijfzand van mijn zelfgecreëerde moeras. Ik ga op weg naar de uitkijktoren en eenmaal boven kan ik mijn ogen niet geloven. Tot aan de einder strekt zich een lange, kronkelige weg uit, met duizenden zijpaden, rustplaatsen en herbergen. Kruispunten vermelden belangrijke perioden uit onze geschiedenis, die teruggaat tot de oerknal. Op neonborden worden heugelijke feiten helder: ontdekkingen als penicilline, de boekdrukkunst, de wetenschappen en inzichten die ons uit de donkere Middeleeuwen sleepten, maar ook bezielde en bezielende mensen zoals Florence Nightingale, Mahatma Gandhi, Martin Luther King en Nelson Mandela komen voorbij. Na een lang stuk, met hetzelfde inktzwart van mijn mind map, zie ik een even lange periode van licht- en luchtigheid. Nog langer geleden lijkt het weer donkerder te worden. Dit patroon herhaalt zich schijnbaar eindeloos.
 
Ik zie de weg die ik heb afgelegd. Vol goede moed begonnen. Ik sloeg zijpaden in, rustte uit als het even niet meer ging en vervolgde dan mijn weg. Wat een moeite allemaal, en waarvoor? Ervaringen uit het verleden bieden blijkbaar geen garantie op verbetering voor de toekomst. Licht en schaduw bevechten elkaar nog steeds, en het lijkt of de strijd steeds heviger wordt.

Moeder Aarde zucht en kreunt. Ze probeert met overstromingen het bloed van eeuwen weg te wassen en met vulkanische erupties het leed uit het collectieve geheugen te branden. Orkanen razen, sluiers verdwijnen, waardoor alle menselijke tekortkomingen zichtbaar worden. In de gedigitaliseerde wereld kijkt iedereen overal mee. Niets blijft verborgen. Groot leed of intens onrecht krijgen via mobiele netwerken en sociale media bliksemsnel aandacht; spontane actie volgt. Keert het tij dan toch?

Ik draai me om naar de toekomst en zie een waaier aan prachtige kleuren, van pasteltinten tot fel oranje, blauw, geel en paars. Vermengd met gouden en zilveren draden ontrolt zich een prachtig, schitterend en oogverblindend weefsel. In een grote, heldere ruimte zie ik allerlei mensen. Ze lachen en omhelzen elkaar, er wordt gewerkt maar ook gedanst, er klinkt muziek, er is van alles ruim voldoende. Men speelt het leven. De klem rond mijn hart valt in stukken uiteen, de steen op mijn maag lost op. Aarzelend zet ik een stap op dit onbekende pad. Kan dit allemaal waar zijn?
 
Onmiddellijk komen er mensen naar me toe, die me allerhartelijkst in hun kring opnemen. Ik kijk nog één keer om naar hoe het was. Als de avond valt, gaat mijn blik naar boven, waar aan de diepblauwe hemel een sterrenbeeld zichtbaar wordt: Aquarius. Met een zucht van verlichting meng ik me in het feestgewoel.

Geen credit - Raquel Clotet Sala

Voorzichtig zet ik mijn splinternieuwe tas op schoot. Ik snuif de geur van het nieuwe leer op. De tas heeft al mijn spaargeld opgeslokt, maar nu is hij van mij. Zachtjes, stiekem, wieg ik hem in mijn armen.
Ik neem een slokje van mijn SPA rood. Onbewust pak ik het schijfje citroen van de rand van het glas en neem er een hap uit. Ik zuig op mijn wangen en de zure smaak verspreidt zich door mijn mond. Opeens voel ik dat ze naar me kijken. Drie paar ogen. Ik zie Alexa haar kleine neus optrekken.
'Getver, Lianne! Wat doe jij nou weer!' Haar stem schalt over het volle terras. Van schrik laat ik het schijfje op mijn tas vallen. Ik voel mijn wangen gloeien en in mijn hals zullen wel weer die verschrikkelijke vlekken verschijnen. Ik kan ook nooit eens normaal doen.
Als ze een tweede fles rosé bestellen, zit ik op één derde van mijn Spa. Ik moet oppassen met geld uitgeven. Zuinig doen, denk ik, als ik langzaam het glanzende leer aai.
'Ik heb een top idee, lieverds! 'hoor ik Alexa opeens zeggen. Haar 'r' rolt via haar keel haar slokdarm in. 'Wij gaan nú shoppen. De nieuwe zomercollectie bij Azurro in de PC hangt.' Alexa schuift met veel lawaai het metalen stoeltje achteruit. Terwijl ze zich naar me vooroverbuigt, valt haar blonde haar over haar schouder. Haar ringen glinsteren in de lentezon als ze voorzichtig haar haar achter haar oren strijkt.
'Reken jij even af Lianne,' zegt ze.
Een warme golf valt over me heen als ik naar de handgeschreven rekening staar. Mijn hand trilt terwijl ik het ritsje van het binnenvak opentrek waar ik de creditcard van mijn oma heb verstopt. Mijn maag trekt samen en de ober trekt de kaart uit mijn hand.
'Je gaat toch wel mee?' vraagt Alexa. Haar twee volgelingen kijken me uitdrukkingloos vanachter hun grote zonnebrillen aan. 'Lianne, je moet nú een nieuwe tas. Die', haar rode nagel wijst naar de tas op mijn schoot, 'is van het afgelopen seizoen.' Alexa lacht en de volgelingen lachen mee. Vlug verberg ik hem achter mijn rug.

Ik zit op een voetenbankje middenin de glanzende zaak terwijl de drie in de pashokjes kirren om de nieuwe collectie van Dolce & Gabanna. Ik frunnik aan het H&M label van mijn jas. Vergeten eruit te knippen. Verhit geef ik een ruk aan het etiket. Ik hoor de voering scheuren.
'Fabelachtig niet?' Alexa staat wijdbeens voor me. Ze zet haar handen in haar zij. Haar zandloperfiguur komt prachtig uit in de nachtblauwe cocktailjurk. Een golf van jaloezie houdt mijn woorden tegen. Na een tijdje fluister ik: 'Hij is echt fantastisch.' Ze maakt een kleine pirouette op haar perfect gemanicuurde tenen en verdwijnt achter het fluwelen gordijn van het pashokje.
Ik begin weer aan het label te trekken. Na drie rukken heb ik het etiket er eindelijk uit en is de voering gescheurd. Ik kijk om me heen en verstop het uiteindelijk maar onder het voetenbankje.
Mijn gsm trilt voor de vierde keer. Ik had al twee uur geleden thuis moeten zijn. Ik klik de gemiste oproepen weg en schakel de gsm uit.
'LIA!' hoor ik Alexa vanachter het gordijn gillen. 'Lia,' fluister ik. Een bijnaam. Ik loop met een niet te verbergen grote glimlach naar het pashokje. Ze trekt me aan mijn jas naar binnen. Ze draagt
een bh van Marlies Dekkers. Haar borsten deinen bij elke ademhaling op en neer. Mijn borsten zijn nog steeds niet voorbij cup kikkererwt. Ik kruis mijn benen en zachtjes strijk ik over mijn bovenarm. Ik weet niet waar ik moet kijken. Straks vindt ze me een viezerik. Ze duwt de cocktailjurk in mijn handen. De stof glimt en glanst. 'Reken even af. Ik ben de mastercard van mijn vader vergeten.' Dan draait ze zich om. Via de spiegel kijkt ze me weer aan. Haar perfect geëpileerde wenkbrauwen vormen mooie bogen boven haar ogen. 'Ga dan, slome,' snauwt ze.

Ik leg de jurk voorzichtig op de toonbank. Mijn hand glijdt over de haast fonkelende stof. Ik geef de creditcard van mijn oma aan de verkoper en houd mijn lippen stijf op elkaar. Hij kijkt me niet eens aan als hij de kaart door een apparaat haalt. De verkoper fronst zijn wenkbrauwen even om dan vervolgens achter een deur te verdwijnen. Ik voel mijn voorhoofd klam worden. Een zweetdruppel vormt zich op mijn bovenlip, ik wrijf hem snel weg met de rug van mijn hand.
'Hier, voor jou,' zegt de verkoper.
Hij verrekt geen spier als hij de telefoon op de toonbank legt.
Ik breng het voorzichtig naar mijn oor. Tranen prikken achter mijn ogen.
'Hoi oma,' fluister ik.

Familiebezoek op Ternate, 2007 - Jan van Gelder

Molukse vlek in zee
Afdruk van gouden tijden
Op zwarte grond
Overwoekerd door weelde

De Gouden Eeuw is aan te raken
Forten van Spanje, Portugal, Holland
Onwrikbare stenen van slag en stoot
Nu alleen maar schilderachtig

Schatkamer van specerijen
Geurige verleidster verkracht
Door hebzuchtige Sultans
en Admiraals der Compagnie

Een zeearend heet ons welkom
Op de flanken van de Gamalama
Waar groene weelde het buitenhuis omsluit
Van de Sultan en mijn nicht

Een warme deken van vochtige warmte
Ruikt naar de kleuren van specerijen
Thee met tante op de veranda
Verlicht door de vroege avondzon

De luchter van Wilhelmina
Waakt over de kroon van de Sultan
Achter de deur van onze kamer
Pronkstukken, op tafels Portugese schilden

In mijn reistas vol historisch besef
Liggen zwarte bladzijden verstopt
Onder het ceremonieel kostuum
Van een prins van Ternate


Goede levens - Yildiz Karadag

Het tuinhek kraakt even als er een breedlachende man door de opening loopt, met zijn armen wijd uitgespreid roepend om de kinderen, met een langgerekt 'Allah' vastgemaakt aan het laatste woord. Nu hij ouder is roept hij steeds vaker een langgerekt Allah aan, net als zijn moeder dat voor hem deed.
Ik zie dat zijn gebit nog altijd niet goed past maar het maakt zijn hoofd wel mooier. Haalt hij het gebit eruit, wat hij af en toe natuurlijk moet doen, dan is het plots een oude, oude man. Maar met gebit en grijzende kortgehouden haren, is het nog steeds een knappe man, mijn Turkse vader. De hemdsmouwen opgestroopt, want het is een mooie dag.
We zitten in de tuin. Mijn vader en mijn man discussiëren over een spelletje backgammon. Mijn vader is aan het winnen. Naast hen in een ijsemmer een fles Yeni Raki. De groene haag die onze tuin scheidt van de buren zit vol nieuw blad en de geur van magnolia drijft naar ons toe op het zuchtje
wind uit het zuiden.
Mijn moeder geniet van de zon, met mijn dochter op schoot. Mijn zoon springt op de trampoline en roept dat opa moet kijken terwijl hij een koprol doet. Ik haal nog een glas koude rose voor mijn moeder. Ze blijven slapen vannacht. En morgenochtend ontbijt ik met mijn moeder en kinderen, terwijl de mannen nog op bed liggen. Uiteraard. Als altijd. Ik heb ze nog.

De werkelijkheid is anders.
Ik denk terug aan hoe mijn knappe vader met een ingevallen gezicht en schimmel in zijn mond op het ziekenhuisbed in de woonkamer ligt. De tumor in zijn hoofd was bij ontdekking bijkans zo groot als zijn hele linkerhersenkwab. Nadat ze het vocht eromheen hebben verdreven met medicijnen bleef er een golfbal over ergens diep in zijn hoofd waar chirurgisch staal niet bij kon. Agressief vraagt hij om baklava, dat een goedbedoelde vriend meebracht. Ik geef het hem niet, ik weet dat dat zijn suiker in de war schopt waardoor hij nog agressiever wordt. Ik krijg een lege kop naar mijn hoofd gegooid die uiteenspat tegen het keukenkastje. En de vriend fluistert me in een hoek toe dat je een stervende alles moet geven wat hij wil.
Ik herinner me mijn dode moeder die haar vuisten heeft gebald om het laken dat haar omhulde, gestorven in haar slaap. Ik ga naast haar liggen en adem de vreemde geur die de dood met zich meebrengt in. Ik aai over haar arm, ik houd haar vast. Ze is nog warm. De bejaarde kater komt de slaapkamer niet in, maar blijft respectvol op de drempel zitten.
Ik was 24, single, met een goede baan, zonder kinderen en zonder ouders. Ik heb er plekjes voor gevonden. Het slagveld van verlies in mijn borstkas kostte tijd, tijd om de gaten af te smeren of dicht te metselen. Ik heb een monument opgericht ergens links in mijn hart. Daar zie ik hun handen die na al die tijd scherper zijn onthouden dan de gezichten. Ze houden me vast als ik het nodig heb. Ik ben ervan overtuigd dat zij, samen met mijn dode schoonmoeder, daar bij de sterren hebben samengespannen in de keten van gebeurtenissen die mij voorstelde aan mijn man. Een goede match, zullen ze glimlachen daarboven.

Als we in de tuin zitten, schijnt de avondzon gouden stralen door de geurende kamperfoelie. Terwijl de kinderen nog wat sputteren vlak voor ze naar bed moeten, met nog natte haren van het zwemmen, genieten we van de rust die komen gaat. We hebben een mooi fijn huis, een grote tuin. Ik heb een lieve goede man die in mijn bloed is gekropen, en twee gezonde kinderen. Wat wil je nog meer? Nou, mijn ouders zo af en toe op bezoek, zou ik zo zeggen. En dat kan niet. Dan maar de gouden avondzon met een klein wolkje er vlakbij. En ernaast de poolster als voorbode van zicht op de melkweg. Daar in de verte zouden ze moeten wonen als we onze eigen uitleg zouden moeten geloven, bij de sterren. Soms knipoogt er een terug. Dat is mijn moeder die me groet. Soms valt er een uit de hemel. Dat is mijn vader die naar me zwaait. De avond is helder. De avond is goed.

Het museum der herinneringen - Ann Langeraet

Er zijn gradaties in herinneringen.
We kennen ze een emotionele waarde toe. Een parameter die onveranderlijk een plaats moet vinden tussen de twee uitersten: wonderbaarlijke en onmenselijke herinneringen. Al zijn er vreemd genoeg ook herinneringen die aan beide kanten van de balans thuishoren.

Het grootste deel van Johanna's herinneringen bevond zich aan de onmenselijke kant. Ze was pas zeventien maar ze had meer onmenselijkheid verzameld op een paar jaar tijd dan de meeste tachtigjarigen in een mensenleven. In het concentratiekamp van Auschwitz was ze van 's morgens tot 's avonds bezig met het creëren van een museum hierrond. Ze catalogeerde, ordende, vulde vitrinekasten. Ze wandelde tussen de museumstukken en veegde er uiterst voorzichtig het stof af. Het leek haar het enige wat je kon doen.
 
Je kon niet aan de toekomst denken want die had men je afgenomen. Het heden was te verschrikkelijk om zelfs maar lijfelijk in aanwezig te zijn, dus moest je vluchten met je gedachten, hoe verder, hoe liever. Je moest teruggaan naar het afgehakte verleden, het verdwenen lichaamsdeel. Je moest gaan zoeken, sprokkelen, rapen. Je moest gaan plukken in een boomgaard waarvan de bomen geen vruchten meer zouden dragen. Je dwaalde rond in wat geweest was tot je niets meer vond behalve weemoed. Over verdriet werd niet gesproken, verdriet was er altijd. Het was een ziektekiem die in elke vezel van je lichaam woekerde, zodat je er op lange termijn immuun voor werd.
 
Dus verzamelde Johanna herinneringen. En mensen. Herinneringen aan mensen. En zo behield ze een glimlach in haar hart. Maar hoe hard ze ook haar best deed, elke ochtend als ze aankwam in haar museum, moest ze eerst voorbij de meest onmenselijke herinneringen. Er was geen andere weg. Er was geen achterpoortje. Ze hingen vastgebeiteld aan de inkomhal en ze moest erlangs. Alsof ze door een cinema liep waarin de films vanzelf begonnen te spelen, alleen voor haar. Als een verklaring waarom ze hier was. Als om haar evolutie van mens naar omhulsel uit te leggen.

De eerste film speelt zich af in haar school. Tijdens de wiskundeles wordt de deur van het klaslokaal bruusk opengegooid. Vier Duitse soldaten in een groen uniform stappen ijzig binnen. Eén soldaat haalt een document boven en zegt met een bijtende stem haar naam. Hoe ze aarzelend overeind komt en angstig naar voren stapt in haar zwarte jurk. Hoe ze bij de armen wordt gegrepen en de gang doorgesleurd. Hoe ze geluidloos begint te huilen. Hoe haar gezicht het gezicht van haar ouders wordt op dat moment. Haar vader en moeder ineen. En dan niets meer.

De tweede film speelt zich af in een trein. Een wagon. Lichamen tegen elkaar geplakt in een walm van zweet, urine, braaksel, uitwerpselen en tranen. Vreemde lichamen die zo lang tegen je aangedrukt staan, dat je niet meer weet waar jouw lichaam eindigt en het volgende begint. En het besef dat dat er allemaal niet toe doet. Dat waar het om gaat de lichamen zijn waar je steeds verder van verwijderd raakt. De lichamen waar jij mee begon. Die jou zijn. En dan niets meer.

De derde film begint zoals de eerste film. Een Duitser met een lijst die haar naam afroept. Ditmaal in een barak met een speldenknop mensen die zo mager en verzwakt zijn dat ze nauwelijks nog rechtop kunnen staan. Hoe ze met geschoren hoofd haar doodsvonnis aanhoort. Haar ogen openspert en verstart. Hoe ze een voet vooruit wil zetten maar dat niet kan. Hoe ze een jonge vrouw naar voren ziet stappen en in de groep achter de Duitser plaats vatten. Hoe ze haar mond opent om te schreeuwen. Maar zwijgt. Hoe het meisje zelfzeker naar iedereen kijkt. Bij wijze van afscheid. Van verlossing. En dan niets meer.

Het museum van Johanna werd gesloten op 7 februari 1996. Ze keerde terug naar Nederland na de bevrijding en vulde nog meer dan vijftig jaar haar museum aan. Haar ouders zag ze nooit meer terug. Elke dag was ze te vinden in haar museum, zelfs op dagen dat ze dat niet wou. De inkomhal veranderde nooit. Al kreeg de derde film postuum wel een ereplaats.

1960 - Conny Kalkhoven

Mama heeft me op tafel gezet en doet een pas gestreken rode strik in mijn haar. Vandaag is het feest, gisteren ben ik drie geworden en eindelijk ga ik naar school! Nog niet naar de hele echte, mama zegt: 'Je mag naar de zusters van het driejarigenschooltje.' Grote broer zal me brengen, die eerste keer.
Aad wil eerst knikkeren op de Nieuwe Rijn, als de klok slaat moeten we opeens hollen. Hij trekt me over de Kraaierbrug, door donkere kromme steegjes. 'Schiet op, het is veel te laat!' We rennen zo hard we kunnen. Dan duwt hij me plotseling ergens naar binnen, roept 'Dag!' en de deur slaat dreunend achter me dicht.

Een hoge gang met langs de muur allemaal jassen. Er is niemand te bekennen. Aarzelend zet ik wat stappen naar de kapstok, schrik van het galmende geluid. Ik worstel met de stugge stof van m'n jas, één arm blijft steken in de mouw op mijn rug en ik probeer me driftig los te schudden. Dan lijkt die jas zomaar van me weg te zweven! Verbaasd kijk ik langs de plooien van een lange zwarte rok omhoog. Een lief gezicht met daar omheen een witte rand. Dit moet vast een zuster zijn! Ze hangt mijn jas op en pakt mijn hand. 'Kom maar kleintje, ben je nieuw vandaag?' Ze steekt haar hoofd om de hoek van een deur, zegt iets en geeft me een vriendelijk zetje naar binnen.

De zuster voor de klas heeft een blinkende gouden bril, waardoor ik haar ogen niet kan zien. Altijd hetzelfde liedje gromt ze, trekt me aan mijn arm op een soort trapje voor het bord, slaat dan kletsend met een stok op haar lessenaar. 'Kijk allemaal eens naar dit kind,' roept ze, 'voor het eerst op school en meteen al te laat!' Daar sta ik dan. Ik durf me niet te bewegen en laat mijn hoofd hangen. De kinderen joelen en lachen, ik plas een beetje in mn broek. De zuster trekt me weer van het trapje af, zet me aan een tafeltje. Er liggen wat blokjes op, nabibberend stapel ik ze op, leg ze naast elkaar, maak rijtjes. Het verveelt al snel. Om me heen glurend zie ik andere kinderen, elk alleen aan net zo'n tafeltje, het is dus niet voor straf ofzo.
 
Doodstil is het - niemand praat, niemand lacht meer. Mijn keel voelt dik, moet ik de hele tijd met die paar blokjes blijven spelen? De zuster loopt met ferme passen tussen de rijen door. Voorzichtig kijk ik over m'n schouder, en ontdek achter in de klas een lange tafel. Voorzichtig sta ik half op om het beter te kunnen zien. Een boerderij met dieren, een poppenwagen, alles heel klein! Een jongetje schuift een brandweerauto heen en weer, en een paar kinderen zijn aan het verven en plakken. Puzzels, een teddybeer, het mooiste speelgoed hebben ze daar!

Wat kunnen zusters stilletjes lopen! Zomaar opeens ligt er een hand op mijn schouder die me stevig omlaag duwt. 'Zitten jij!' Het mooie speelgoed is zo verleidelijk dat ik mijn angst vergeet. Ik wijs naar de grote tafel en vraag schor 'Mag ik ook daar spelen?' Zusters mond vertrekt, ze laat haar tanden zien. Lacht ze of is ze boos? Langzaam buigt ze naar me over en sist dan vlakbij mn gezicht: 'Had je moeder maar cénten moeten betalen!'
 
Even wacht ik nog, tot ze zich omdraait. Dan spring ik van m'n stoeltje en vlucht naar de deur, gooi 'em open, ren de lange gang door naar buiten. Mijn broek is nat, mijn jas ben ik vergeten. Al die kronkelsteegjes door blijf ik hollen, gelukkig herken ik de Kraaierstraat, de brug, het touwtje hangt uit de deur. Binnen gooi ik mijn hoofd tegen mama's schort en vertel snikkend wat er gebeurd is. Allebei haar handen liggen om mijn hoofd, haar buik ruikt heerlijk veilig naar chloor en boenwas. 'Blijf jij maar bij mama hoor puk, daar hoef je nooit meer heen!'.
Ze pakt de bezem die ze had laten vallen weer op, de knokkels van haar hand worden wit als ze de steel vastgrijpt. Met donkere ogen kijkt ze in de verte en gromt: 'Zijn ze nou helemaal belázerd!'

Krulletje - Marjan van Apeldoorn

Zojuist is ze geweest. De mevrouw van de Raad voor de Kinderbescherming. Een eerlijke Noord-Hollandse maatschappelijk werkster in een spijkerbroek met kleine krulletjes.
Op de fiets. Oké.

'Kom binnen,' piep ik eruit. Ik merk dat mijn door mijn genen opgelegde drang naar vrijheid de kop op steekt. Het kan toch niet waar zijn dat er zomaar een mevrouw mijn huis binnenkomt om te kijken hoe het met mijn pedagoochelkunsten en relatie is gesteld? Dit wil ik toch helemaal niet? Maar nee, ik zucht verstandig en laat haar binnenkomen. Om haar te verleiden en te coqueteren met mijn huisvlijtkunsten heb ik een cake gebakken. Dit is iets wat ik eigenlijk zelden doe, maar het geeft zon gezellig gevoel. De mevrouw hoeft geen koffie, en ook geen cake. Een glaasje water is voldoende. Oké.

'Komt u zitten.' De mevrouw stelt zich nauwelijks hoorbaar voor en valt meteen met de deur in huis. Waarom we voor adoptie kiezen. Omdat we een kind willen en dat natuurlijk niet gaat zoals we willen. 'En waarom is dat?', vraagt zij zonder gêne. En voor ik het weet zit ik de mevrouw te vertellen dat met mijn binnenwerk en het zaad van Danil niets mis is. Dat is allemaal picobello in orde hoor, mevrouw. Maar er gebeurt alleen niets. Heel rottig ja, en inderdaad ook al voor naar de dokter geweest en toen allemaal onderzoeken, en toen met de benen wijd, en toen IVF en toen ICSI en toen niets, en toen niets... Waar gaat dit over? Waarom vertel ik dit zomaar? Omdat iemand die ik niet ken het me zomaar vraagt en zo, ploep, bij me binnenkomt dat ik eigenlijk maar een ding kan en dat is schaapachtig antwoord geven. Bèè....we zijn onbegrepen onvruchtbaar mevrouw, bèè, bèè. En dan daarom dus adoptie. Blank of zwart maakt ons niet uit. En ach, tussen onze genen zitten ook verdomd rottige stukjes, dus dat we die missen is niet zo'n ramp.

Jong, we zijn jong en dat is goed. Hadden we al nagedacht over de special needs die ons kind mag hebben? Hepatitis B, een hazelipje, een handje eraf, of toch liever een wijnvlek in het gelaat of een tikkeltje doof? We kijken elkaar aan. Geef jij het goede antwoord, lieverd? Voor ons is het heel belangrijk dat het kind een zelfstandig leven kan opbouwen, een kleine special need is voor ons oké. Een krulletje achter het kopje special need. Trots kijk ik Danil aan. Goed gedaan, schat.

Of we wel eens in het buitenland zijn geweest. Ja. We reizen graag. En zijn jullie dan wel eens met armoede geconfronteerd? Ja. Krulletje. En zijn er, behalve omdat jullie graag een kind willen, nog andere redenen om te adopteren? Ja. Kans op beter leven. Weeshuis is ook niet alles. Krulletje. Het gaat goed Daan, ga door. En jullie steunsysteem, jullie STEUNsysteem, hoe staat dat erin? Ik vertel dat mijn moeder de hele buurt al op de hoogte heeft gesteld van de komst van onze droom, dat mijn schoonvader de maandag vrij gaat maken om te komen oppassen en dat we zulke leuke adoptievrienden hebben. Een inkoppertje. Weer een krulletje.

Wat goed dat jullie open staan voor het contact met de biologische moeder. Heel goed. Wat staan jullie er mooi in zeg. En als er nou niet zoveel informatie over de moeder is, hoe gaan jullie dat dan doen? Hoe zien jullie dat voor jullie? Ik kijk naar links. Antwoord. Een antwoord op deze vraag. 'Ik zie voor me,' zeg ik dan, 'dat ik in zon geval een dagboek ga bijhouden over de begintijd.' Ik schrijf over de wintersportvakantie vaak al een dagboek, laat staan de reis naar ons adoptiekind. Dat komt wel goed, dat wordt een leuk documentje. 'Mooi, heel mooi,' zegt de mevrouw terwijl ze naarstig haar notitieblokje vol pent.

Maar, en dan komt er een strikvraag, we moeten bij de les blijven. Maar... wat als jullie kind het dagboek dan niet in wil kijken tijdens de puberteit. Want ieder kind is anders, daarin zijn adoptiekinderen dan weer echt niet anders. Wat dan? Dan zit jij daar als goede moeder met je dagboek. Gelukkig heeft Danil een antwoord. Hij kijkt er dan wel af en toe in.

Voor de volgende afspraak krijgen we een huiswerkopdracht. We gaan dan praten over onze relatie. Met elkaar en met onze omgeving. En dat mag heel open. Hoe meer we vertellen, hoe beter. Oh ja?, vraag ik me af. Denk je? Over ons kleine nichtje, wat voortgekomen is uit een relatie tussen een verslaafde jongen en mijn zusje, wou ik het, al jullie nuances bij elkaar genomen, toch iets minder expliciet hebben. Maar leuk, vertel....huiswerk. Hoe we elkaar kennen (het internet wordt een bijzondere ontmoeting in de trein, ik weet niet hoe de gemiddelde Afrikaan over internetdaten denkt), of onze relatie goed is, of we wel eens naar een psycholoog zijn geweest (ja hoor en is dat dan goed of slecht?) en hoe de communicatie met onze ouders is.

Ik heb er zin in, dat huiswerk.

Alles voor een kind met krulletjes uit Afrika.

Afscheid - Jannet Fink

'There is no greater sorrow than to recall a happy time in times of misery' (Dante)

Ik zit aan de tafel Proust te lezen, maar mijn gedachten dwalen telkens af. Het zijn ook draken van zinnen. Ik kijk op. Een pimpelmeesje vliegt schichtig langs het raam. Donzig bolletje geel met blauw, glimmende kraaloogjes verborgen in het donker van zijn kopje. Scherp snaveltje, iele pootjes als klauwtjes waarmee hij zich vasthaakt aan het vetbolletje in de kerstboom voor het huis. Op de donkergroene takken ligt een dun laagje rijp. Het hele landschap is gehuld in een winterse verstildheid. Behalve de vogeltjes die af en aan vliegen, is er buiten nauwelijks beweging.

Oma slaapt. Ze zit op haar vertrouwde plekje in de grote leren stoel bij de gaskachel, die roodgloeiend vlamt. Haar mond hangt een eindje open. Haar beide benen, dik door opgehoopt vocht, rusten op het haardbankje. Ik denk aan haar woorden op eerste kerstdag: "Wat hew' 't er mooi had, hè." Ja. Al die gouden dagen. "Een beter vekaansie adres kuj' toch niet krieg'n." Nee. Een mooie bijkomstigheid bij het wonen overzee, dat ik hier weer eens logeer. Terwijl zij ... Stel dat zij hier nu in haar slaap blijft en niet meer terug hoeft naar dat verzorgingstehuis.

Ik word opgeschrikt door het knerpende geluid van autobanden op het grind, gevolgd door het dichtslaan van portieren. Onmiddellijk verschijnen de kinderen opgewonden in de kamer: "Opa en oma zijn er!" Oma doet haar ogen open. "Papa en mama zijn er," zeg ik. Ze lacht: "Oh, dan bliew' nog eev'n!"
 
Oudejaarsnacht ga ik om twaalf uur even naar buiten. Om het huis is het stil. In het donker flitst het vuurwerk dat in de omliggende dorpen is afgestoken. Iemand heeft, net als opa vroeger, een lichtkogel afgevuurd, die een tijdlang het witbevroren landschap verlicht. Als de lichtkogel is uitgedoofd, is alles ineens pikzwart.

Terug in Edinburgh zie ik in de etalage van een speelgoedwinkel een pimpelmeesje. Ik stap de winkel binnen en bekijk het beestje. Het is een vingerpopje van pluche stof. Ik twijfel. Ze is al eenennegentig. Het haakje waaraan je hem kan ophangen geeft de doorslag. In de brief die ik met het vogeltje meestuur schrijf ik dat we in de kerstvakantie zo genoten hebben van de pimpeltjes die bij het voer gingen. En dat ik lentekriebels voel omdat de dagen lengen. Heerlijk dat die donkere tijd voorbij is. Ik sluit af met een opgewekt 'tot ziens!'

De volgende keer dat ik haar zie, ligt ze opgebaard in de aula. In het kille kamertje brandt de kaars die jarenlang op het kastje onder de klok heeft gestaan. De namen van alle kinderen en kleinkinderen staan erop, ter ere van het vijfenvijftigjarig huwelijk. Hij brandt nu voor het eerst. Een paar tantes staan op gedempte toon druk pratend om de kist. Een vertrouwd geredder bij oma. Maar ze hoort het niet, haar ogen zijn gesloten, haar handen gevouwen. Die handen ontroeren mij. Ik zie haar nog zitten in de gebloemde schort, zoete appeltjes schillend, het vuilgele teiltje op schoot. Het is een rare gewaarwording, of ze elk ogenblik overeind kan komen. Maar met een knijpend gevoel van binnen besef ik dat dit afscheid definitief is.

Ik glimlach door mijn tranen heen als ik op de 'liturgie ter gelegenheid van de Dienst van Woord en Gebed voorafgaande aan de crematie' een pimpelmeesje zie afgebeeld. Die dag in de kerstvakantie dat wij haar opgehaald hebben naar haar oude huis, toen zij nog zo genoten heeft van de vogels in de tuin, is achteraf de laatste keer geweest dat zij daar was. Halverwege de dienst treed ik met kloppend hart naar voren. Mijn onvaste stem klinkt door de microfoon:
 
"Buiten rook je mest, agrarische lucht
De kippen, de hond die we aaiden door het gaas
In het bos het rottend hout en hars en
Stinkende fazantenpoep aan je blote voeten
De oude schuur in de hitte van de zon
Ruwe olie en carbolineum
Op de deel geuren van verf en koffie, versgebakken brood, gebraden vlees
De zure gist als het deeg stond te rijzen op de kachel
Opa's borrel bij het kaarten met een plak leverworst of rollade
De stoffige zolder, de muffe oude boeken
Klamme flanellen lakens waar je 's avonds
Rillend tussen kroop en 's morgens warm in wakker werd
Achter 't beschot het oud papier, met de lege doosjes speelden wij winkeltje
Geur van karton vermengd met waspoeder, hondenbrokken, Tabac-zeep
Oudejaarsdag damp van oliebollen en zwavel
De gure vrieslucht buiten
De warmte van de kachel
Oma's vest. Het was mij al
Die jaren dierbaar envertrouwd."

Het beloofde land van toen en later - Moos


De Franse dichter Achard schreef dat je de liefde onmogelijk kunt verspillen, maar nu ik in jouw ogen kijk en het maanlicht flets in je irissen weerspiegelt, ben ik daar al lang niet meer zo zeker van. Ik heb alles op het spel gezet. En waarvoor? Gestolen uren. Mijn leven voor een aanraking, mijn liefde voor een blik van het oog, mijn geluk voor je lippen tegen de mijne. We staan ergens in de polder tegen een schuurtje geleund, onze voeten weggezakt in het zompige weiland. Het miezert. Onzichtbare regen valt als een voorbode van tegenspoed op onze haren. Het zal niet lang meer duren of we moeten gaan. Je wordt verwacht, net als ik. Het is al bijna middernacht en ik weet niet hoe ik hier beland ben, maar als je mij een maand geleden had verteld dat ik nu hier zou zijn, had ik je voor gek verklaard.
 
Je pakt aarzelend mijn hand en legt je hoofd tegen mijn schouder. Zachtjes citeer je Smedley. 'In liefde en oorlog is alles geoorloofd.' Een witte leugen in ons overspelige lot, maar is die wel zo geloofwaardig uit de pen van een eenzame negentiende-eeuwse schrijver die zijn hele leven bij een familielid woonde? Zou hij ook ooit met de liefde van zijn leven in de polder hebben gestaan met de onomstotelijke en onomkeerbare overtuiging dat er geen god in de wereld was die hem nog kon redden van dit gevoel van bitterzoete passie? Nu pas begrijp ik waarom de dichter Aragon schreef dat het gemakkelijker is te sterven dan lief te hebben. En nu pas weet ik wat Jane Austen bedoelde toen ze stelde dat er zo veel soorten liefde zijn, als er momenten zijn in de tijd. De liefde; het beloofde land van toen en later. Een land waarin je zoekt, maar zelden vindt. Een land van hoop en dromen. Toen was alles immers beter en later komt het allemaal wel goed.

Ik voel je hand zachtjes knijpen in de mijne. Je fluistert dat hoop een heimelijk verlangen is naar het onmogelijke, dat je zou willen dat de hele mensheid uitgestorven was behalve wij, dat je de tijd voor altijd stil wil zetten om dit moment te blijven lengen. Ik wil je kussen en omhelzen, maar ik kan het niet omdat ik weet dat ik je nooit meer los zal willen laten. Misschien is dit de laatste keer, ik weet het niet. Wij weten niets meer. Wij zijn moedige dwazen, wij leveren het bewijs dat overspel een doolhof is waarin je onherroepelijk verdwaald en al je principes en overtuigingen uit het zicht raken en verdwijnen.

'Ik haat je', fluister je terwijl je lippen langs mijn hand glijden. 'Ik haat je zo verschrikkelijk.' Ik breng mijn gezicht naar het jouwe tot onze voorhoofden elkaar raken. Je kijkt me aan vanonder je wimpers. Nog nooit heb ik iemand zo graag willen kussen als nu, nog nooit heb ik iemand in zon korte tijd zoveel mooier zien worden. 'Ik moet gaan', zeg je. 'Ik heb hem beloofd dat ik zou bellen.' Je zwijgt even en slaat je ogen neer. In een ander leven ik een schelp en jij mijn wederhelft. 'Ik zal je nooit uit het oog verliezen', zeg ik, 'en als dat toch gebeurt, zal ik alle stranden van de wereld afzoeken om je te vinden.' Je glimlacht door je tranen heen, knijpt nog even in mijn hand en dan verdwijn je in de nacht.

Ik kijk je na tot je uit het zicht verdwenen bent. In de verte regent het al. Donkere wolken pakken zich samen. De maan schijnt als een stille getuige van verboden liefde over het weiland. Ik ben gelukkiger en ongelukkiger dan ooit. Alles is dubbel nu. Alles wat echt leek, blijkt gelogen. Ik weet niet meer wie ik ben en wat ik voel. Ik weet alleen maar dat ik liever sterven zou dan dat ik jou nooit meer zal zien. Met een zwaar gevoel in mijn maag sjok ik in tegenovergestelde richting het weiland af. Terug naar huis. Een huis dat al lang geen thuis meer voor me is.

48 24 11 - Hugo Shapiro

Mijn moeder ziet niet dat ik de kamer van haar flat binnenkom. Ze zit midden in haar koninkrijkje van zes vierkante meter. Op de bank rechts van haar de nog te lezen boeken, kranten en tijdschriften. Links de mobiel, de agenda, de afstandsbediening en wat sudoku puzzels. Onder handbereik de kruk en de rollator. Op tafel een mok met cappuccino, voor de helft opgedronken. Een zilveren pen en allemaal kleine briefjes met opdrachten en karweitjes voor iedereen die langs komt. Haar gehoorapparaten. Midden op tafel een vaas met bloemen van het laatste bezoek. Ver buiten de grenzen van haar rijk staat de televisie aan.

Ze zit een beetje voor zich uit te staren. Ze ziet er anders uit dan anders. Ze keert haar hoofd in mijn richting. De uitdrukking van haar gezicht verandert als ik dichterbij kom. Signalerend, herkennend, glimlachend. Ik kus haar op haar oude wang en ruik iets van een soort klassiek luchtje. 'Ik ga eerst even de boodschappen uitpakken', zeg ik. Die boodschappen bestaan uit drie dozen met patisserie
produkten, een fles port en geld.

Ze zit op vier hoog en heeft een prachtig uitzicht op een bos en een tussen bomen en struiken half verscholen dal dat een keer per tien minuten een gele trein langs zuigt. Een gouden kooi, noemde een Limburgse zwager van me haar verblijf. Ze woont in een dorp met rustige rijke mensen. Met even dure als onopvallende kleren die ze wel tien jaar dragen.
 
Door haar vele verhuizingen naar kleinere lokaties zijn al haar rijke herinneringen ingedampt tot een smalle representatieve selectie. Veel brieven en fotos van kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen. Mijn vader, intussen behoorlijk verbleekt in de zilveren lijst. Herinneringen aan vakanties in de bergen en in Engeland. Kasten vol muziek en boeken over musea. De tijden van oorlogen, notabelen, dienstbodes en - een nu niet meer bestaande - gemakkelijke toegang tot luxe.

'Gisteren kreeg ik bezoek van een mevrouw van de thuiszorg, een soort manager', vertelt ze. 'Ze wilde weten hoe het ging, of de hulpen het goed deden en of er nog wensen waren.' Ze voelt even aan haar hoofd. 'Toen ze net binnen was zei ze: ik noem drie getallen van twee cijfers en als ik wegga vraag ik aan u of u ze nog weet: achtenveertig, vierentwintig elf.' 'Aha', zei ik. Dat is zeker een primitieve dementie test. 'Ze ging na een half uurtje weg. Leuke vrouw. Natuurlijk vroeg ze of ik de getallen nog wist. De eerste twee wist ik nog, de derde was ik vergeten. Maar ik was wel geslaagd voor de test, zei ze.'

Als ik op kijk zie ik dat ze onbeweeglijk is, stil zit, met haar ogen dicht. Doodstil heet dat. God, als ze maar niet echt dood is, denk ik. Dat is altijd mijn grote angst geweest. Ik ga op bezoek en ik tref haar dood op de bank aan. Wat moet ik doen, wie moet ik bellen. Maar haar borst beweegt licht op en neer. Ze doet haar ogen weer open en lacht een beetje. Maar achter haar ogen lijkt iets uitgegaan.

'Waar heb je mijn pen gelaten?', vraagt ze in paniek. 'Nou is ie voor altijd weg. Of gestolen. Er komen ook zo veel verschillende mensen in huis.' Ik kijk. Hij is gevallen. 'Daar. Ik raap hem wel op.' Ze zwijgt even. 'Weet je', zegt ze. 'Ik heb altijd honderd duizenden kleine beeldjes van mijn leven in mijn hoofd zitten. Nu zijn er wel duizend weg. Ik denk misschien wel drie duizend. Ik weet het niet. Ik zit opeens in een heel andere wereld. Het is naar.' Ze valt weer even in slaap. Het eerste wat ze zegt als ze haar vreemde ogen weer open doet is: 'Vind je dat ik nu nog een ontbijtje moet maken of niet?'
 
Rond half drie sta ik in de lift. Achtenveertig vierentwintig twaalf, zeg ik tegen mezelf. Ik weet het nog. Vraag me nog steeds af wat ze bedoelde met moet ik nu nog een ontbijtje maken? Ik ben vanmorgen vergeten om een ontbijt te maken. Of: Waarom zou ik eigenlijk nog ontbijten?

Wachtkamer - Els Donkers

Hier wonen geen idealen
zuchten geen eeuwenoude
profeten door verstrooide gedachten
hier zijn we wat we meebrengen
onbewust, instinctief
geen rangordes van

Toch raken onze ellebogen
de ander wanneer we
voorovergebogen geschoren
worden als schapen -
het verschil ligt
op de grond

Bruxelles ma belle - Laura van Dee


Brussel, 2010. Buiten miezert het en een groepje Arabische mannen sloft voorbij, luidkeels discussiërend over de zaken des levens. Ze zijn vast op weg naar het theehuis op de hoek van de straat. Op het trottoir voor het theehuis ligt een groen tapijt, waarschijnlijk bedoeld om het lokaal en de buurt iets meer cachet te geven. Tevergeefs. Het tapijt lag er in het begin ongetwijfeld mooi bij, maar nadat honderden mensen er overheen hebben geslenterd is het smoezelig en gehavend.

Ik sta voor mijn raam en leun tegen de vensterbank. Alweer een lege zondagochtend. Ik heb nergens zin in en mijn rechterooglid trilt onophoudelijk. Ik ben moe. Maar van een hele dag in huis zitten wordt een mens niet gelukkig, dus besluit ik naar buiten te gaan.
 
Voor mijn deur struikel ik over de vuilniszakken die daar altijd liggen, ophaaldag of niet. Mijn wandelingen hebben doorgaans geen doel, ik ken immers amper mensen in Brussel. Soms wandel ik vanuit mijn eigen buurt, niet ver van de Grote Markt, via de Antoine Dansaertstraat, vol hippe mode- en designwinkels, richting de armere wijken. In winters Brussel gebeurt er op zondag weinig. De meeste winkels zijn dicht en buiten het stadshart waagt slechts een enkeling zich op straat.

Vandaag heb ik behoefte aan mensen en bedrijvigheid en loop ik naar Manneken Pis. Het mannetje wordt aan het oog onttrokken door rijen Japanners die dit icoon wel eens in het echt wil zien. Ze nemen fotos van familieleden en vrienden poserend naast het Manneken, vandaag gehuld is in klederdracht. Tijdens mijn wandeling word ik bedwelmd door de geuren van van wafels, mossels met friet, en in de Griekse straat gegrild vlees en aangebrande pitabroodjes.

Sinds een paar maanden zit ik op kot in Brussel, in een troosteloze wijk net buiten het centrum. Na het afronden van een master Redacteur in Amsterdam had ik besloten Journalistiek in Brussel te gaan studeren. In Brussel gelden minder strenge toelatingseisen voor die studie en en ook wonen in het buitenland trok me aan. Ik had zin om met nieuwe Belgische vrienden naar musea en films te gaan en speciaalbiertjes te drinken in bruine cafés.

Maar genieten doe ik niet. Ik heb wel wat vrienden gemaakt, maar in het weekend ben ik op mezelf aangewezen. Dan gaan Vlamingen naar hun ouders om hun kleren te wassen en op zondag koffiebroodjes te eten.

Mijn kot ligt aan een doorgaande weg, met voor mijn deur een kruispunt waar dag en nacht auto's optrekken en afremmen. Sommige coureurs draaien harde muziek, allemaal begeleiden ze hun rit met getoeter. Ook binnenshuis is dag en nacht actie. Ik kan precies horen hoe laat mijn nachtbrakende bovenbuurvrouw naar bed gaat en wat de favoriete reggaetonnummers van mijn Roemeense onderbuurjongen zijn.

Elke avond lig ik in bed en pieker. Over mijn drukke studie, over eenzaamheid, over de toekomst. En onderwijl luister ik, naar een ambulance die krijsend voorbij racet, naar twee mannen die luidkeels ruzie maken voor de ingang van de shoarmatent op de hoek, naar mijn buurjongen die met vrienden Kill Bill kijkt. Ik slaap slechts enkele uren per nacht. Het stadium van schaapjes tellen ben ik allang voorbij. Oordopjes, slaappillen en onspanningsoefeningen helpen niet. Overdag sleep ik me naar de universiteit. Ik ben gedoemd altijd wakker te blijven.

En daarom wandel ik. Om niet na te denken. Om me te verwonderen over de man die op straat gekookte slakken verkoopt, over de vrouw die haar gepofte kanstanjes aan de man probeert te brengen. En ja, ook over de vele zwervers die in Brussel op straat liggen, al dan niet dronken.
 
Het begint donker te worden en ik zet koers richting huis. Ja, zo noem ik mijn kot dan toch wel, huis. Tot verbazing van de Vlamingen, die met huis altijd hun ouderlijk huis zullen bedoelen.

Eenmaal thuis ga ik koken. Mijn gedachten zijn beperkt tot de instructies die het recept me geeft en ik hoef nog even niet na denken over de avond die komen gaat. Over een paar maanden zal ik terugkeren naar Amsterdam, weer weldadig slapen en gelukkig zijn. Maar dat weet ik dan nog niet.

dinsdag 23 juli 2013

Parijs - Hervé Deleu

Door het open venster zweven geluiden binnen van een talmende avond: een merel die niet wil slapen gaan, schrille zwaluwen die hun avondmaal uit de lucht plukken en pianoklanken die rondgestrooid worden vanuit een niet aan te wijzen huis. Het is zomer mijn zomer. Ik ben pas 18 en hopeloos verliefd.
 
Ergens achter de bomenrij aan de horizon woont hij. Hier is hij niet welkom. Hij te oud en ik te jong. Ik sluit mijn ogen en strek een arm door het raam op zoek naar zijn hand. 'Doe dat venster dicht!', klinkt het vanuit de keuken, morgen zit hier iedereen vol muggenbeten. 'Waarom sta je daar elke avond te dromen?' Ik sluit te hard het raam. De droge knal doet mijn zomerwereld uiteenspatten. De merel, de zwaluw en de piano worden, net als mijn geliefde, de toegang ontzegd tot het ouderlijk huis.
 
Maar vanavond is het feest. Mijn lievelingsoom komt op bezoek. Ik val nu eenmaal voor stijlvolle mannen die ook durven. Zoals mij in de armen nemen, mij laten verweren, duwen en stoten en als jonge honden over de vloer rollen. Zolang tot het bitse 'Schei uit!' van tante een einde maakt aan ons rollebollen. Daarom ben ik ook opgewonden door zijn komst. 'Ga je nu nog de tafel dekken?', vraagt moeder. En vader vervolgt: 'Hoor je niet wat moeder zegt?'. Maar ik blijf lachen en kwijt mij neuriënd van mijn taak.
 
Het eten is lekker en het gezelschap aangenaam. Tante leunt voldaan achterover en duwt haar volle borsten naar voor. Vader vangt ze op met een heimelijke blik. Er is ongetwijfeld iets tussen die twee. Als hij ziet dat ik de begeerte in zijn ogen lees, snauwt hij mij toe de tafel te helpen afruimen. Mooie tante lacht als een valse kat. Als ik er moeder in de keuken op attent maak, zegt ze dat ik spoken zie. Dat ik beter vriendelijk zou zijn, want ze verwacht nog een attentie van hen voor het 20 jaar gehuwd zijn met papa.

Moeder heeft sissend gesproken en perst de lippen op elkaar. Over het onderwerp wordt geen woord meer gesproken. Na de koffie rekt tante zich als een poes en wil naar huis. Gespeeld vergeetachtig herinnert oom zich dat hij nog een attentie heeft voor hun huwelijksjubileum: een weekje Ardennen. Moeder bedankt hem met zedige kussen terwijl vaders ogen wat al te lang in die van tante haken en zijn hand haar bips streelt. Ze geniet er blijkbaar van want ze duwt haar kont uitdagend naar achter.
 
Als ze weg zijn, zeg ik dat ik niet mee ga naar die vunzige bossen. 'Wat ga je hier dan doen alleen?', vraagt vader, 'een week rommelen in mijn huis met dat stukske artiest van jou? Je gaat mee en daarmee uit.' Moeder zwijgt, zoals ze al haar hele leven doet. 'Ik wil naar Parijs!' Mijn antwoord jaagt vader op stang. 'Hier zie, dat heeft mogen studeren op mijn kosten en wil nu de chique madam gaan uithangen.' 'Tante is ook een chique madam.' Die zit! Nu zwijgt hij of ontploft. Het is het eerste.
 
Woorden die nu zouden volgen kunnen alleen nog onherstelbare schade toebrengen aan het gezin. Zolang de ontrouw van vader niet met woorden wordt uitgesproken, is die er niet echt. In een stilte die doodt, loop ik naar mijn kamer en gooi het raam wijd open. Kom merel, kom zwaluwen, kom mijn lief en ook jullie, muggen. En als ik morgen vol beten sta, weet ik tenminste dat ik lééf.
 
Wat verderop in het veld symboliseert de hoge ijzeren hoogspanningsmast de Eiffeltoren. Ik ben weggelopen van huis en wandel aan de hand van mijn artiest in de richting van het Musée Rodin. Parijs is een bonte mengeling zonder enige vorm van logica. En zo heb ik het graag. Elke stap leidt ons verder in een geurende droom van zwarte koffie, tabak en vers stokbrood. In kleine bistros bieden minnaars hun minnaressen tegen de middag een glas rosé aan en tegen de avond een bed. Omringd door een hectaren grote tuin, oogt het museum als een echt kasteel. Kegelvormige taxusbomen en mooi geknipte buxushagen garanderen een oase van stilte in een labyrint van mannelijke en vrouwelijke torsos.
 
Natuur en mens: de twee grote bronnen voor elke artiest. Waarheid en glimlach. En glimlachen doen de honderden rozen, bloeiend in allerlei kleuren en ruikend naar tijdloosheid. In fel contrast met deze liefelijkheid staan achter in de rozentuin de monumentale bronzen Poorten van de Hel. Weet je ook waar de Poorten van de Hemel zijn?, vraag ik hem. Hij kijkt mij beduusd aan. Ik weet het, zeg ik. Hel en hemel ontmoet je niet aan het eind van je leven. Ze zijn hier en nu. Binnen in je. De deuren ernaar bevinden zich vlak naast elkaar. Een lichte verschuiving in je gedachten en je gaat van de hel naar de hemel of omgekeerd. Zoals je een raam opent of sluit.
 
Ik hoor moeder de trap opkomen. 'Waaraan denk je?', vraagt ze bezorgd. 'Waaraan denkt De Denker?', antwoord ik haar. Ze begrijpt het niet. Ik sluit het raam, ban Parijs uit mijn hart en geef haar een kus. 'Ik kom wel mee naar de Ardennen', stel ik haar gerust. 'Ik laat je niet in de steek. Nu nog niet.' 'Kind, het is allemaal zo eenvoudig als je jong bent.' Ze glimlacht zoals alléén een hulpeloze moeder dat doet.

Zielepijn - Janneke Outmans

Ver van de bewoonde wereld zat ik opgesloten tussen vier muren. In mijn verlangen om zelfstandig te worden was ik steeds verder van huis geraakt. Er heerste orde en regelmaat, die ons weer in het gareel moest laten lopen. Van opstaan, waarbij je met harde hand werd gewekt, tot de verdovende slaappil was alles in protocollen vastgelegd.

Koffietijd in de woonkamer, die zoals gewoonlijk blauw van de rook stond. De stoelen stonden opgesteld in een vierkant, of we in een wachtkamer zaten; we wachtten op wat zou komen zonder er enige invloed op te hebben. Onze tijd uitzitten tot het tijd was voor een of ander onderdeel van het dagprogramma.

Vanuit het raam hadden we uitzicht op de buitenwereld, die zo ver weg leek. De kringloop van de seizoenen ging aan ons voorbij. Achter glas, gereduceerd tot kasplantje, groeien op kunstmatige bodem waar amper voeding uit te halen viel, in een verstikkende atmosfeer. Gevangen verlangen. Gevangen in het systeem, verlangend naar wat zou kunnen zijn. Gestraft voor mijn grootste misdaad; zelfhaat. Kon iemand mij vertellen hoe lang ik nog moest zitten?

Carla kwam ons halen voor creatieve therapie; wij sjokten achter haar aan. We maakten knuffelbeesten van een patroon. Deze vullen met watten gaf nog wat inhoud aan het lege bestaan, waarin de dagen doelloos voorbijkropen. Een lichtblauwe zeehond maakte ik. Knuffelig en zacht voelde het kunstbont onder mijn handen, het kon mijn innerlijk verlangen naar warmte echter niet stillen.

Na een korte pauze sjokten we weer naar de eetkamer, waar de broodmaaltijd op ons wachtte. Lisanne zat onrustig op haar stoel te wiebelen. Na haar zwangerschap was ze in de war geraakt. Ze zag er slecht uit en bleekjes. Met de kleren die om haar heen hingen, in combinatie met haar sliertige, vette haren maakte ze een slonzige indruk. Met haar handen haalde ze de korsten van haar brood, wat er op neerkwam dat ze nog een klein, rond stukje brood overhield, dat ze uiterst traag naar haar mond bracht, een mond die meer korsten vertoonde dan haar brood.

Na de maaltijd volgde een plechtig moment. Martijn, de dienstdoende verpleegkundig reikt ieder zijn dosering medicatie uit, als gingen we ter communie. Met een slok water werkten we de pillen weg.
Het enige wat zich aan de grauwsluier onttrok, waren de felgekleurde medicijnen, die in diverse rode, paarse, groene en vele andere tinten in mijn medicijnenbakje lagen. Een hele cocktail, die wel wat weghad van een handje Smarties, zoals we ze ook wel noemden; een zoethoudertje voor de gekwetste ziel, die wanhopige signalen uitzond waar de pijn zat.

De medicijnen versuften me en regelden in mijn systeem, waar ik de controle over was kwijtgeraakt. Het hele bestaan werd zo gemedicaliseerd. Ik had het maar te slikken. Je werd vooral als patiënt gezien; de menselijke maat kwam ernstig in het gedrang. Antidepressiva konden het onbestemde gevoel in me niet verminderen. Een antipsychoticum gunde me slechts kruip-ruimte. Als opgejaagd wild, nergens veilig, verwond in zijn vlucht, uiteindelijk doorzeefd met een regen van loodkogels.

Een proefkonijn leek je wel, waarop diverse middelen werden uitgetest; steeds werd er wat anders geprobeerd om mijn klachten bij te sturen. Voor elke afwijking was een pilletje voorhanden. Het ene middel maakte je het plassen moeilijk; van het andere kreeg je verstopping. En dan kreeg ik een middel, dat de beverigheid die een ander middel als bijwerking met zich meebracht, moest
onderdrukken. Een piepklein pilletje bedwong de enorme angsten die bezit van mij hadden genomen. Van de mooiste namen voorzien maar hun uitwerking was soms verschrikkelijk.

Vooral je eigen ik werd onderdrukt. Je ware zelf diep weggestopt want daar kan men in de hulpverlening het lastigst mee omgaan. Deze omgeving kon je ook maar beter niet voelen, want een troosteloze plek als deze, was op zich al reden genoeg om gek te worden, voor zover je het nog niet was.

Gouden tijden, zwarte bladzijden - Jan Cornelissen

In de wee ruikende, fel verlichte kamer wachten ze op mijn laatste snik. Ik lig in mijn bed, zojuist afgekoppeld van alles wat het leven voor mij nog zou kunnen rekken. Het infuusnaaldje blikt me hol en weemoedig aan vanuit de ader in mijn pols, nu er geen slangetje meer aan vast zit. Ik heb de beslissing genomen, maar ik zag dat de dokter vooral naar het bevestigend knikken van mijn dierbaren keek.
 
Er is mij niet veel tijd meer gegeven, wat ik af kan meten aan het toenemend aantal keren dat de zuster haar hoofd om de deur steekt. Snel vliegt haar blik over mij heen, mijn pols wordt routineus opgenomen, waarna ze een blik van verstandhouding wisselt met iedereen die aanwezig is in de kamer. We hebben al afscheid van elkaar genomen, de meest heftige tranen zijn nu opgedroogd. Ik zie dat ze elkaar troosten en samen wachten op het verlossende einde, waarvan men voor mij en voor henzelf hoopt, dat het snel komt.
 
Ach, zo hoort het ook te gaan. Nu heb ik eindelijk die laatste momenten voor mijzelf, waarin ik zal moet toegeven dat de vraag die ik mijn hele leven gesteld heb, onbeantwoord zal blijven. Ik weet niet dat ik geboren ben en zal het waarschijnlijk ook niet merken wanneer ik doodga. Daarom kom ik er, althans dat vermoed ik, ook niet achter, waaraan ik mijn verblijf op aarde te danken had. Elk begrip over iets magisch dat oneindig en eeuwig zou zijn, ketste af op de logica, die me door datzelfde iets in mijn genen meegegeven werd.
 
In de kamer verwonderen ze zich over de glimlach die er bij deze gedachte om mijn mond speelt. Later zal men hier vast een mooie metafysische gedachte aan verbinden. Het heeft geen zin meer mijn laatste ogenblikken door deze vraag te laten beheersen.

Ik probeer afstand te doen van mijn logica, wat me voor het eerst, en dus nu ook voor het laatst, verrassenderwijs goed lukt. Meegevoerd door gedachten die naar alle kanten uitwaaieren, filosofeer ik over wat er was en wat er eventueel nog zou kunnen komen. Het maakt me rustig, het doet me ontspannen nu ik geen verklaring meer probeer te vinden of te forceren.

Na verloop van tijd, zijn het minuten of seconden, rijst er een nieuwe vraag, geboren uit de laatste rafels van mijn gedachten. Ik zie die vraag net te voorschijn komen, wanneer iemand plots het licht uit doet in de kamer: gouden tijden, zwarte bladzijden, slaat dit op wat was of op wat komen gaat?

Mijn stem en ik - Arvid Buit

De beste wil ik worden, gevierd zijn in mijn vak. Ik zoek naar een manier om te top te bereiken. Zo min mogelijk verliezen, maximaal resultaat. Ergens in mijn hoofd roept een stemmetje 'dit kan niet goed gaan'. Vol goede moed begin ik mijn avontuur en begin met project 'bluf'. Beweren dat je iets bent, en het vervolgens worden. Gebaseerd op talent, discipline en pure overmoed. Het werkt! Ik verkondig mensen dat ik de oplossing ben voor aanwezige problemen. Met gemak bewijs ik dat ogenschijnlijk complexe vraagstukken met een beetje creativiteit onmiddellijk zijn opgelost. Ze vragen nog; 'hoe doe je dat toch'? Boordevol zelfvertrouwen antwoord ik; ervaring.

Thuisgekomen ben ik klein. Doodmoe en onzeker. Gaat de volgende stap weer goed, of valt mijn plan in duigen? Het vreemde is dat ik oplossingen niet verzin. Er is geen proces dat je kunt sturen of bewust inzet. Ik consumeer de signalen. Sla ze op in mijn hoofd. Als vanzelf verschijnen er beelden, combinaties. Een puzzel die voorbestemd lijkt te zijn om in elkaar te glijden. Het enige dat ik doe? Vertellen wat er op het plaatje staat...

Weer een klant met een onoplosbare kwestie. 'We zien het niet meer, alles loopt vast'. Vol bravoure kondig ik mijzelf aan en pak mijn jas van de stoel. Vals zelfvertrouwen stroomt door mijn aderen, terwijl ik werkelijk niet weet wat ik vandaag ga doen. Aangekomen begint het spel. Ik zet mijn 'rol' theatraal in, en start met consumeren. Beweging, geluiden, een snif en zelfs een snik. Geven diepte aan de woorden, gesproken in de stilte. Ik sla alles op, vertrouwend op mijn brein. Verwachtingsvol kijkt men me aan, de spanning is voelbaar. Leeg is het van binnen, spanning bouwt zich op. Angst maakt zich van mij meester en langzaam word ik warm. Bang voor dit niets, bang om niet meer te vertrouwen. Is het dan voorbij?
 
In de auto nog de spanning. Voel mijn ademhaling dieper. Sneller, korter, blinde paniek. Dan trap ik op de rem. Een waas voor mijn ogen, alles lijkt te vervagen. Ineens de energie! De puzzel is gemaakt en de oplossing staat als in mijn voorruit gegraveerd. Snel grijp ik mijn gsm en met een vals excuus breng ik de finale. Probleem weer opgelost, had u anders verwacht? Nee toch? Vanavond komt de factuur...

Financiële rijkdom, resultaat van al dit 'werken'. Lekker eten, mooi horloge, nieuwe auto en een huis. Ik verwen mijzelf met spullen, prikkel mijn bestaan. Mensen zijn jaloers, vrienden komen kijken. Kloppen op mijn schouder, waarderen mijn succes. Vanbinnen is het stil, ik ken de bron van mijn vermogen. Iets ongrijpbaar, dat mij gegund is uit het niets. Geen bezit, geen controle, het is er, soms ook niet.
 
Vaker komt paniek, de waas en het uitblijven van een antwoord. Klanten blijven weg, en ik? Ik voel me ziek en leeg. Huilend op mijn leren bank, in tranen turend naar een grote televisie. Mis ik kansen om te stralen, zoek ik zin in mijn bestaan. Voor de wereld heb ik goud, voor mijzelf is alles glas. Doorzichtig en breekbaar, leeg en flinterdun. Rijkdom blijkt een leegte, gevuld met materiaal. Het afgelopen jaar is zwart, dor, duister.

Ik herinner mij de stem, het zachte 'dit kan niet goed gaan'. Terwijl het weer een negatieve bevestiging lijkt, voel ik me blij. Het enige van dit jaar, waar ik gelijk in bleek te hebben. De houvast waar ik naar zocht: mijn stem. Een stem die weet wat kan, die weet waar ik voor voel. Een stem die kan vertellen, wat ik eigenlijk al weet. Een stem die helpt met het leggen van de puzzel. Hij geeft de stukjes aan. Is vriend van mijn gevoel, mijn hart, mijn buik, mijzelf.

Gouden tijden breken aan, zonder iets te kopen. Ik voel me goed, ben blij en vrij, denk vaker aan de stem. Luister naar de stem, bekijk de zwarte bladzij. Schraap langzaam over het oppervlak en daar verschijnt iets wits. Een leeg vel, alles dat ik heb. Uit het niets laat ik verschijnen, uit het niets laat ik ontstaan. Mijn stem en ik: samen in balans.

Lieve Anne - Christiaan Drenth

Lieve Anne,

Nou, hier dan een keer antwoord terug. Ik hoop tenminste dat je even tijd hebt. Net zoals ik tijd voor jou had, daar in dat stille huis.

Het is namelijk zo Anne dat je jezelf onsterfelijk hebt gemaakt door dood te zijn. Mensen lezen mij vol enthousiasme.

Ja Anne, in deze wereld waar iedereen zo gesteld is op privacy, worden gewoon dagboeken uitgegeven alsof er voor niets een slot op zit. Echt, ik lig hier als een hoertje voor het raam van de boekhandel en mensen kwijlen weg bij alle erge dingen die ik bevat.

Weet je Anne, ze noemen mij een dagboek. Het dagboek van Anne Frank. Eigenlijk moet ik een leerboek zijn. Alles wat er bij mij van binnen staat beschreven, is een geschiedenis die zich nog dagelijks herhaalt. Nog dagelijks zijn er mensen die onderduiken, onschuldige burgers die worden vermoord om hun religie.

Hier in Nederland, het land waar de leerplicht geldt, leert ook niemand van mij. Dit land noemt zich
tegenwoordig tolerant voor alle volkeren in de wereld. Turken, Marokkanen, joden en moslims. Hier zijn de mensen zo tolerant dat een moordenaar, tegenwoordig dader van zinloos geweld, na een jaar of drie á vier wordt vergeven en terug mag naar de maatschappij. Het land waar geweld wordt beantwoord met stille tochten. Waar iedereen zijn of haar bek houdt en de wapens laat spreken.

Kort na de Tweede wereldoorlog was de hele wereld het erover eens dat er nooit meer zoiets mocht gebeuren. Oorlog was slecht. Boe oorlog. Bah. Er werd een groep opgericht. Onder de naam Verenigde Naties kwam de vrede een stap dichterbij. Nederland maakt trots deel uit van de belangrijkste groepering. Met het doel het opkomen voor de burgers. Uitroeien van geweld. Desnoods met geweld.

En zo profileert Nederland zich als een topland in een andere nobelprijswaardige groepering. Europese Unie. Eén grenzeloze samenscholing van landen, één munteenheid, één rijk.

Ik voel me soms nutteloos, Anne. Je weet wel het gevoel dat niemand je begrijpt. Iedereen leest je verhaal, maar niemand doet er iets mee. Iedereen wil wereldvrede, maar niemand leest tussen jouw regels door. Mensen noemen mij een dagboek, ik zou zo graag als leerboek worden gezien.

Het antwoord voor minder geweld, haat en nijd staat in de herinneringen die achter zijn gelaten door hen die vielen. 4 mei herdenken ze en 5 mei viert iedereen hier feest omdat ze zijn bevrijd. Bevrijd van de Duitsers, maar wie bevrijdt de mensen van hun dwaasheden?
Als de geschiedenis het niet leert zal de tijd het wel doen.

Wees niet bang. Het komt goed. Misschien lees ik gewoon teveel.
We zullen zien.

Doe de groeten aan Oscar als je hem ziet.

Groetjes je dagboek,

Kitty

Gevlochten ezelskoppen met kleurige halsters - Anki Raemaekers

Rommelige kermispleinen. Het is niet zeker dat ik voor altijd een miezerige regen zal voelen. Of de lucht zal ruiken van goedkope Duitse worst en kaneelstokken uit een ander verleden. Het is ook niet de krakerige spookwand achter me, met verwaaide, vermeende angst. Zelfs die houdt de ontroerende gedachte overeind, dat het niet voorbestemd was. Alleen, slechts enkel een vluchtig intermezzo in mijn leven.

Een kortstondige onderdompeling in champagne en kaviaar, in de grandeur van yoghurt ontbijtjes met bosbessen en frambozen. Behaaglijk in badkamers met voorverwarmde vloeren en Bulgary parfum in groene zakjes. Met de geur van groene thee, weldoorvoedheid en gezond omveld in voorname letters verpakt. De kijkdoos van luxe verlangen op een kier.

Gesloten ligt die parel diep in mij. Binnen stenen muren en bijeengeraapt vuil. Laag voor laag omspannen met zorgvuldig uitgekozen parelmoer. Verpakt in de luchtigheid van verdwenen dromen, verdwaalde sporen en grenzeloos vertrouwen. In mannen met laurierbladeren, bedjes van opgeschoond kruid en stengels die je hart doorboren.

Doch, aan flarden houdt de spier de schalen niet meer op elkaar en met bitterzoete weemoed zet ik bloedrode lippen onvast in glibberig vlees. Giet het zilt zure water in mijn keel en vermaal de zwarte peper verfijnd tussen mijn tanden.

De ontmoeting met de duisternis van de eigen schaduw is het alleen recht dat ik nu mag vieren. De
ongelooflijke diepte van een poel waar de spiegel in eerste aanschouw anders deed vermoeden. Een met maanlicht omfloerst vriendelijk plekje, omhangen met zwoele avonden en blinkende sterren. Zalvende woorden en zalig smakende wijnen in stadstuinen, olijke lichtjes in reebruine ogen. Kabbelende beekjes en de schittering van verdwaald zonlicht in sprankelend water. Passie, sex en ongedwongen verkenning van smaken, ja ook de meest ongewone.

En daar wordt onze geest te klein om deze tweeling te omarmen. Valt de grootsheid van eigen gemoed, onbeschermd in onbevlekte veren en herinneren we de tocht die in ons klein Christelijk bevel staat vervat. Het lijden en slachtofferschap als tonen van marsmuziek, opgeheven voeten en gestroomlijnde pamfletten. Decoratie en plicht. Geaard grootouderschap.

Er is een ongeschreven wet, een afgesproken etiquette een schijn van zijn en een torsende kracht. De geur van macht, status en bravoure. De eeuwige jeugd en bezongen liederlijkheid. Als een giftige pijl boort hij zich steeds dieper in elke volgende verjaardagstaart. In de sleur van alledaagse gesprekken en joggingpakken op de bank. In jaloerse tongen, dwingende ogen, geile wijven en oppervlakkig blond haar. Verstikkende gevoeligheid en kwellend hete emotie.

Als twee vervlochten ezelskoppen met kleurig halster omhangen naast een ijzeren regenton. Vergeten in de schaduw van bananenbladeren, opgeraapt en gekoesterd in een gedeeld avontuur. Nu verstoffend in de kelders van een gedeeld verleden. Pijnlijk trekkend aan een laatste groene spriet om de wortels van dit venijnige kwaad te kennen in de onbetamelijkheid van een onschuldige ziel.

God zij met ons én het is niet alleen de gelijkheid in naam die zowel hemel als hel ontsloot. Meer nog is het ons kinderlijke onbenul van opgelopen schade in de blauwdruk van onze geschiedenis. Onze bedroevend slechte kennis van eigen genen met de grootsheid van theatrale drang om te slagen. Daar waar we reeds aangekomen waren. Oeverloos zijn dan ook mijn tranen en dwangmatig het terugspoelen van deze duistere ilm. Toch wil ik weten.

Want zoals het cliché doet vermoeden, Is het niet de herhaling die ons verleidt? Voor jou zijn het weer ongekend gouden tijden, in de schijn van de zekerheid van je talent. Een nieuwe muze
met gevoelige snaren en een hoop die schijnbaar vergeven was. Toch lijkt het op een verloederd patroon waar de sleetsheid al ingetreden is. De laatste kans van een hongerige tijger in een dolle zwaai. Waar het dorp en zijn bewoners niet gelukkig mee zullen zijn, want het is het kind dat nooit meer op zal staan.

Verven met water - Jan Bakker

Kom nu direct binnen. Geschrokken en verwonderd kijk ik op. Zo praat oma nooit tegen mij. Wat ze ook zegt, het klinkt altijd lief en geeft mij een vrolijk gevoel. Nu niet. Ik slik de woorden Ja maar de verf is nog nat, in en loop het trapje op. Als ik toch nog even omkijk, lijkt het gras donkerder dan zo-even.
 
Een uur geleden was oma lachend de waranda opgelopen. Ik logeer al twee nachten bij mijn grootouders en kijk nu in een boek met plaatjes, waaronder letters staan, die ik nog niet kan lezen.
Hier, pak maar voorzichtig aan. Oma buigt voorover en reikt met haar ene hand een conservenblik gevuld met water en met de andere hand een schilderskwast aan. Voorzichtig zet ik het blik met water op de houten waranda. Ik kijk naar de schilders-kwast van opa. Een kwast met een mooi bruinhouten steel, zilveren beslag en brede zwarte haren. Ga jij voor opa en oma de waranda maar eens goed schilderen zegt oma vriendelijk.

De overkapte waranda ligt aan de achterkant van het huis en bestaat uit kale grijs-zwarte planken, een hekwerk dat afbladdert en een trapje met drie kale treden, dat naar de tuin leidt Voorzichtig doop ik de kwast in de verf. Tot mijn blijde verbazing zie ik dat, zodra ik met de natte kwast over het hout strijk, er een prachtige zwarte kleur ontstaat. Dat is nog eens schilderen. Dit is veel leuker dan het gepruts op school, waar je eindeloos een nat penseeltje op een kleurtje in een verfdoosje moet houden, om daarna een vlekkerig geheel op papier te krijgen, dat altijd over de lijntjes van je zo mooi met potlood getekende bloem heen drupt. Blij met dit succes verf ik flink door. De planken van de waranda kleuren een voor een prachtig zwart, de laatst geschilderde plank wel veel meer dan de eerste, maar dat spreekt voor zich. Verf droogt. Iets minder mooi worden de houten spijlen, waar nog veel oude verfresten opzitten, maar deze kleine tegenslag wordt weer geheel goed gemaakt door de kale treden van het trapje.

Net wil ik trots en blij mijn schilderwerk bekijken, of oma komt door de keukendeur naar buiten en loopt over de waranda heen naar mij toe.Teleurgesteld kijk ik oma aan. Over natte verf loop je toch niet! Mamma is er ook, zegt oma, als we de keuken inlopen. Opnieuw verwondering. Ik mocht toch een hele tijd bij oma en opa logeren. Mamma en pappa moesten verdrietige zaken regelen, mamma had er bij gehuild, toen ze mij naar oma bracht. Ik loop de huiskamer in en daar zit mijn moeder. Ze kijkt mij met een vreemde glimlach aan. Je mag zo weer met mij mee naar huis zegt ze. Zijn de verdrietige zaken dan geregeld vraag ik, het zinnetje dat vast opgeslagen in mijn geheugen zit naar boven halend. Ja ,zegt mamma, de zaken zijn geregeld. Je vader woont nu in Amsterdam-Noord. Niets begrijpend kijk ik mijn moeder aan, weet niet wat ik moet zeggen, maar voel direct dat je vader vanaf nu bijna een andere man is dan pappa.

Florentijnse ellende - Willemijn Bossen

Ik ben een rechtervoet en dacht dat najaar gouden tijden te gaan beleven in de prachtige Italiaanse stad Florence. Samen met mijn tweelingzusje linkervoet brengen wij onze eigenaresse Eva overal naartoe. De reis begon opgepropt in een stevige wandelschoen want ik zet erg uit bij lang stilzitten. Alleen bovenaan had ik een stukje om overheen te kijken. Bij het hotel aangekomen was ik al zo dik dat ik even een tijdje op bed en omhoog moest. Lekker smal bed trouwens. Dat biedt volop mogelijkheden ook die tweeling van hem midden in de nacht zomaar als terloops - tegen te komen.

Na een uurtje rusten liep ik al heel veel door kerken en musea in die stad vol kunst en beloftes. Al begrijp ik niet zo precies wat kunst is. Af en toe stond ik dan even stil zoals bij een groot beeld van een blote man, David van Michelangelo geloof ik. Over de schoen heen kon ik hem net zien. Die voeten waren heel wat groter dan mijn maatje 38. Eva liep er vol bewondering omheen. Vooral die stevige marmeren billen intrigeerden haar. Dat merkte ik wel hoor aan haar gedribbel. Na die opwinding mocht ik rusten op een terras waar flink in vloeibare en vaste vorm ingenomen werd. Gelukkig zat ik toen in een luchtigere sandaal. Dan geniet ik meer van de omgeving. De volgende twee dagen kreeg ik erg weinig rust. Veel wandelen, winkelen, kerken en musea bezoeken maar na afloop lekker bijkomen onder het genot van eten en drankjes.

De dag daarna verliep echter wel geheel anders! Eva had ons weer stevig ingepakt en ik was best moe. De voetpaden vergden van mij veel balanceerkunst. Ineens schrok Eva van een toeterende auto die langszij wilde. Mijn zusje schoof pardoes van de stoep en ik verloor mijn contact met Eva. Het voelde heel raar, zo achterblijvend op dat trottoir. Hier klopte iets niet en dat benauwde me. Mijn zicht op Eva was helemaal gedraaid en ik kon me niet meer bewegen. Daarna lag ik in een lange auto die veel herrie maakte. Mijn schoen werd door een aardige meneer uitgedaan. Zo, dat luchtte in ieder geval op. Naïef dacht ik nog dat het rare gevoel nu over zou zijn. Maar dat was natuurlijk niet zo. Ik miste het rechtstreekse contact met Eva en mijn zustervoet. De ambulancebroeders legden mijn eigenaresse op een tafel en iemand trok heel hard aan mij. Eva gilde het uit! Ik stond toen wel weer op mijn plaats maar verder contact bleef uit. Later begreep ik dat de enkel uit de kom was en enkel-, scheen- en kuitbeen lelijk gebroken waren. Ruim een week later kwamen er thuis ijzeren platen en schroeven aan te pas. Maar nu werd Evas rechterbeen eerst van knie tot tenen ingepakt met wit spul dat steeds harder en harder werd.

De dagen daarna bracht ik door op een flinke stapel kussens. Met mijn blote tenen als periscoop overzag ik de hele ziekenhuiszaal. Er lagen nog vijf dames die iets soortgelijks hadden. Die lagen dag en nacht onverstaanbaar mobiel te bellen. Het was een onrustige bedoening daar. Eva had het zwaar want niemand begreep haar echt. Iets met taalverschil geloof ik. Alleen met gebaren viel er nog te communiceren. Na vier dagen gingen we terug naar Nederland. Gelukkig kon ik tijdens deze reis goed rondkijken. Mijn tenen staken overal bovenuit. Eerst lang in zon ligauto en daarna weer vliegen, deze keer helemaal bovenin het toestel. Mijn tenen en haar neus zaten in de airco. Normaal bevindt ik mij helemaal onderin. Eva werd gelukkig wel goed geholpen. Ze kon natuurlijk niet zelf bovenin komen. Voorzichtig tilden twee hele sterkte mannen haar op het smalle hangende bedje. Vanaf Schiphol in de ambulance heerlijk met loeiende sirene langs een lange file op de A2. Doodmoe werden wij thuis in bed gedropt. Met het voeteneinde omhoog was ik eindelijk van die onderliggende kussens verlost. Het kostte ruim een half jaar revalideren voor ik Eva weer normaal kon vervoeren. Die dagen in Florence waren met recht zwarte bladzijden.

Een nieuwe dag - Elly de Koning

Nog even grijs als gisteren, stel ik vast als ik de gordijnen open en naar buiten kijk.
Mijn lichaam voelt zwaar aan, in mijn hoofd is het wazig.
Ik heb heel vast geslapen; de pillen hebben hun werk goed gedaan.
Ik moet aan de dag beginnen.
Vandaag ga ik een bezoek brengen aan een vriendin, met de fiets. Ik heb haar gisteren opgebeld en een afspraak gemaakt.
Zij rekent op mij.
Twijfelend sta ik voor mijn klerenkast. Wat moet ik aan?
De sombere gevoelens liggen op de loer, klaar om toe te slaan.
Ik word onrustig, ga naar beneden, koffie zetten en een ontbijt klaarmaken.
Nog steeds weinig trek.
Daarna een warme douche, aankleden, mijn gezicht verzorgen. Ik doe alles traag, zorgvuldig, geconcentreerd.
Als mijn haren geföhnd zijn, is het bijna tien uur.
Ik moet nu weg, wil ik op tijd komen.
Jas aan, tas pakken, naar beneden.
Bij mijn fiets ontdek ik dat het sleuteltje heb vergeten. Een gevoel van dreigende paniek komt op.
Terug naar boven, me uit alle macht concentrerend om de paniek af te wenden.
Dan stap ik eindelijk op mijn fiets, wat onwennig.
Het is minstens vijfentwintig minuten fietsen.
Misschien nog langer.
De straat uit, het kruispunt over. Daar gaat de vuilnisman, verderop loopt een meisje met een bal.
De zon komt aarzelend tevoorschijn en verdrijft het grijs.
Ik fiets. Het is geen onprettige sensatie.
Overmoedig trap ik nog wat harder.
Kijk eens, mensen, hier fiets ik. Ik ben er weer.
Terug van weggeweest, na maanden van niet-zijn.
Wat een wanhoop, wat een tranen.
Zo diep het meer waarin ik was gezonken.
Nu keer ik terug, naar mijn berg, steeds een stukje hoger. Ik wil terug, naar de top, uiteindelijk.
Als ik de stad achter me laat, kom ik op het dijkje. Het is er stil, landelijk. Een stukje waar ik vroeger graag fietste.
De zon komt opeens volledig door tussen de wolken. Het zonlicht wordt al wat sterker; het is begin maart.
Het landschap wordt erdoor verlicht, is dat licht ooit zo scherp geweest? Ik zie het gras, de grazende paarden, de molen, alles in de helderste kleuren.
Alsof ik alles voor het eerst zie.
Al mijn zintuigen komen tot leven.
Ik hoor het zachte zoeven van de molenwieken, het hinniken van een paard, het hoge gepiep van een vogel.
Ik ruik het gras, de frisse buitenlucht.
Ik voel de wind langs mijn gezicht strijken.
En ik verbeeld me dat ik zelfs de smaak kan proeven van de beginnende lente.
Met eigen ogen zie ik hoe de natuur zich vernieuwt, na een lange winter.
Het is mogelijk.
Het is een gewone maandagochtend.
Wat een mooie morgen.
Wat een bijzondere dag.

De 25 'runner ups' Gouden tijden, zwarte bladzijden

In maart 2013 schreef de digitale schrijfwerkplaats van het Kunstencentrum Groningen een verhalenwedstrijd uit in samenwerking met het CPNB onder het Boekenweekthema ‘Gouden tijden, zwarte bladzijden’. De prijs: een plek  in een verhalenbundel, die als e-book en hardcover wordt uitgebracht. Op zondag 30 juni wordt de bundel gepresenteerd in de nieuwe bibliotheek Almere.

Amateur-schrijvers werden uitgedaagd om een verhaal te schrijven van maximaal 700 woorden over gouden tijden en zwarte bladzijden. Voor- en tegenspoed zijn inherent aan de Nederlandse geschiedenis, maar ook aan een mensenleven. Het thema gaf de schrijvers daarmee alle vrijheid.

Maar liefst 350 schrijvers uit heel Nederland en daarbuiten, zonden hun verhaal of gedicht in. De auteurs schreven veelal een persoonlijk verhaal of gedicht, waarin zowel ‘gouden tijden’ als ‘zwarte bladzijden’ vertegenwoordigd waren.

Na een strenge voorselectie kwamen de beste vijftig verhalen terecht bij auteur Abdelkader Benali. Benali koos uit deze voorselectie de beste vijfentwintig verhalen. Fotografiecursisten van  het Kunstencentrum in Groningen maakten de foto’s bij de winnende verhalen.
 
De organisatie van dewebschrijvers was erg onder de indruk van het hoge niveau van de beste 50 verhalen. We besloten dat niet alleen de 25 winnaars aandacht verdienden, maar ook de 25 verhalen die de bundel net niet gehaald hebben. Deze verhalen vind je hier.

Veel leesplezier!