vrijdag 21 september 2012

Een brief aan de wereld

Hallo wereld,

Als je letters wilt lezen, heb je ogen nodig. Waar zitten jou ogen? Of heb jij geen ogen nodig om deze brief te kunnen ontcijferen? En word je niet duizelig van al dat gedraai om de zon? Maar ja… Als je geen ogen hebt, kun je dan wel duizelig worden? Waar woon je eigenlijk, wereld? In het heelal? Zou het heelal een groot huis zijn? Een groot huis met sterretjesbehangpapier? En wie wonen er dan bij jou, in dat enorme huis? De andere planeten? Zijn de andere planeten je familie, of je vrienden, of ken je ze helemaal niet? Of zijn ze dood? Want kunnen zij wel ademen? Zei hebben geen dampkring om zich heen zoals jij. En als wij mensen buiten de dampkring komen, zonder zuurstofhelm, dan stikken we. De andere planeten dan niet? Zijn er in het heelal geen winkels, waar je een dampkring kunt kopen? Voor jullie is een dampkring vast een soort zuurstofhelm. Kun jij eigenlijk wel eens dood gaan? En hoe oud ben je eigenlijk, wereld? En kan je eigenlijk problemen oplossen? Zoals het gat in de ozonlaag? Kun je dat niet repareren? Ja, ik weet het, ik stel veel vragen. Maar ik kan het niet laten er nog een paar te stellen. Bereid je er op voor, want hier komen ze: Wat gebeurt er met mensen en dieren als ze dood gaan? Kun jij ze dan zien? Komen ze dan in een andere wereld? Leven ze daar dan verder? Ik vraag dit, omdat mijn poes Mickey bijna twee jaar geleden is overleden. Ik mis hem heel erg, en ik wil graag weten waar hij nu is.

Groeten van Nina.

dinsdag 18 september 2012

Het verdwenen licht



dit gedicht werd ingestuurd voor de bundel bij Nacht en Ontij 

Het verdwenen licht

Stoïcijns hoor ik de uitslag aan
Haar woorden lijken uit een ver land te komen
Mooie en nare verhalen
Door een traan op het gezicht van mijn dochter
Besef ik dat dat land opeens dichtbij is

Mijn zoon haalt me terug in de realiteit
De mooie verhalen zijn de belangrijkste, zegt hij
Luister naar het positieve
Het licht flikkert in mijn ogen
Ik besef nog niet dat ik in het slechte verhalenland sta

Mijn wit geworden man heft zijn hoofd
En kijkt me opeens verwachtingsvol aan
Maar het licht in mijn ogen
Is verdwenen

Marian Boelens

Knopie

Dit is een verhaal voor de bundel Bij Nacht en Ontij, geschreven door Cees Baas

Knopie

Nu moet dit verhaal eindelijk maar eens verteld worden. Ik was een jonge dokter in een afgelegen dorp op de zandgronden en het was een heel andere tijd. Maar de geschiedenis van de oude Japsen en zijn kinderen heeft me nooit losgelaten. Ze hadden een keuterboerderij achteraf en ze zaten elke zondag netjes op grootte in de kerk. De drie dochters altijd even schichtig, de twee oudste zoons net zo bonkig als hun vader, trots, koppig en sterk. De moeder was vroeger in het kraambed doodgebloed, het nakomertje was nu een jaar of tien. Hij werd meestal Knopie genoemd omdat hij ooit voor de klas pontificaal zijn gulp open had staan. Knopie was een tenger ventje met treurige ogen. Een aandoenlijk knulletje voor wie het vast niet meeviel dat hij van zijn broers na school flink mee moest helpen met de varkens en op de akker. 
Op een dag kreeg ik bericht dat de oude Japsen ziek was en of ik naar ze toe wilde komen. Het kostte me meer dan een half uur over de rulle zandpaden van een gortdroge zomeravond. Bij ontvangst stonden de dochters me op te wachten bij de deur. Vader was aan het hoesten gegaan en lag al dagen met koorts. Hij zag er ziek uit en was vermagerd. Toen ik hem nakeek bleek mijn vermoeden juist, een flinke pneumonie. Dat was in die tijd een forse diagnose, met een hoge mortaliteit. Ik vertelde ze maar niet van de penicilline die in Nederland nog maar mondjesmaat beschikbaar was. Toen ik de kamer met bedstee verliet zag ik Knopie bovenaan de trap staan. Hij had een lelijk blauw oog en keek me uitdrukkingsloos aan. Ik stapte met bezwaard gemoed in mijn auto, niet alleen vanwege Japsen, maar ook vanwege Knopie. Natuurlijk kwam kindermishandeling in die dagen ook voor, misschien nog wel meer dan nu, maar iedereen bemoeide zich met zijn eigen zaken. Dokters ook, behalve als het echt uit de hand liep. 
Japsen kwam goed door zijn longontsteking heen. Hij bleef net zo koppig als altijd en ging door met roken, ook al had ik hem gewaarschuwd. Velen van ons zagen toen al wel de samenhang met longziekten.
De zomer ging voorbij in het dorp. Roddels kwamen en gingen, er werd gehooid, er werd geoogst, de varkens werden vetgemest voor de slacht. Alleen Japsen werd alsmaar magerder. Pas eind september werd ik weer geroepen. Het was een gure nacht met grauwe wolken die door de hemel joegen en de halve maan af en toe verduisterden. Bij vlagen gutste de regen over mijn voorruit. Toen ik aankwam was het al voorbij. Ik knikte naar de oudste dochter. Ze huilde niet toen ze zijn ogen voorzichtig sloot. Ze had meer een blik van berusting, misschien ook wel opluchting. God weet wat er zich onder dat dak allemaal afspeelde. Ik wist niet of ze beter af zouden zijn onder de heerschappij van de broers, nu vader er niet meer was. Ik wist wel dat een boerderij zoals die van hun weinig toekomst had zonder sterke mannenarmen. 
Terwijl ik nog naar de graatmagere Japsen stond te kijken klonk er buiten ineens een hels kabaal. Ik haastte me naar de achterkant van de schuur. Daar trof ik de scene aan die me mijn leven lang is bijgebleven. In het vale schijnsel van de maan zag ik twee woedend krijsende zwijnen in gevecht met een verwilderde boerenhond. Het ging om een stuk bot met flarden huid en vlees er nog aan. De jongere broer sloeg met een schop in op de vechtende beesten, de oudste keek op van zijn werk en bevroor toen hij me zag. Hij stond naast het natte zand van een dichtgegooide kuil. De graafsporen van de zwijnen en de hond waren duidelijk zichtbaar. Hij probeerde met bagger en rommel van de mestvaalt de sporen uit te wissen. Ik heb geen woord gezegd. Na verloop van tijd draaide ik me om en ging naar huis, misselijk bij de gedachte dat het bot een menselijke ellepijp was. 
De geruchten dat Knopie niet van huis was weggelopen deden nog jaren de ronde in het dorp, waarschijnlijk ook nog lang nadat ik naar een andere provincie was verhuisd. Ik heb me sindsdien altijd afgevraagd wat er van de dochters terecht zou zijn gekomen, alleen op de boerderij, hun broers in de gevangenis, als ik gesproken had. Nu is het te laat, het is te lang geleden. Maar rust heb ik nog niet gevonden.

Heb jij ook een verhaal voor onze bundel? Ga naar www.dewebschrijvers.nl

dinsdag 11 september 2012

Had u mijn man al gezien?

Dit verhaal is geschreven voor Bij Nacht en Ontij, de jubileumbundel van Doktersdienst Groningen.

Had u  mijn man al gezien?
door Metta Hofstra

Het is nacht als we het adres trachten te vinden van de oude mevrouw die de doktersdienst heeft gebeld. Ze heeft buikpijn en vertrouwt het niet. We komen een flat binnen op de zesde verdieping, nadat we zijn opengedaan door een buurvrouw die snel weer naar haar eigen appartement verdwijnt. In de slaapkamer is het erg duister en er brandt een schemerlampje van hooguit vijftien watt op het nachtkastje. Mevrouw is 80+ maar nog zeer helder van geest. Ze schetst mij haar buikpijn in geuren en kleuren en ik heb al snel geconcludeerd dat het om een simpele blaasontsteking gaat. Mevrouw vertelt ondertussen dat ze nog zonder bril leest en vorig jaar nog kampioen was bij de kegelclub. Ik trek er maar even wat tijd voor uit en luister geduldig naar haar verhalen, die ze blijkbaar overdag niet kwijt kan. De chauffeur is mee naar boven gegaan en kijkt mij wat fronsend aan. Opschieten doc, lijkt hij te willen zeggen, we hebben meer te doen. Ik frons even terug en schrijf een recept. Mevrouw vertelt dat ze een mooi leven heeft gehad maar dat de kleur uit haar leven toch wat verdwenen is. Plotseling zegt ze: “Had u al kennis gemaakt met mijn man?” Ik kijk op van mijn receptenblok, heb ik wat gemist? Er deed toch een buurvrouw open, ik weet niet beter dan dat ze alleen woont. “Uw man?  Eh nee”, zeg ik aarzelend en vraag me af hoe helder ik nog ben als ik blijkbaar zomaar een hele echtgenoot over het hoofd zie. Ik volg haar hand die in het donker naast zich wijst en zie in het verlengde van haar vinger haar man staan. In een urn, op het andere nachtkastje. “Harmen, dit is de dokter, aardige vrouw hè”, stelt ze mij voor. “Aangenaam kennis te maken”, mompel ik. Daarna weet ik gek genoeg niets te zeggen tegen de echtgenoot. Wat zeg je tegen iemand die al zeven jaar in een urn woont? Ik wens mevrouw van harte beterschap en zwaai nog even naar haar man als we vertrekken. Ze is eenzaam, maar niet alleen.




Heb jij ook een verhaal voor onze bundel. ga naar www.dewebschrijvers.nl

woensdag 11 juli 2012

The A-team

Dit is een verhaal voor de bundel Bij Nacht en Ontij geschreven door Mariette Mesken

Het is elf uur, mijn nachtdienst begint met de overdracht door mijn collega. We praten over onze terminale bewoner meneer Keizer. De hoogbejaarde man met Alzheimer en ernstige COPD  heeft het al een aantal dagen zwaar. Hij heeft moeite met ademen en zit rechtop in zijn bed om zijn longen zoveel mogelijk de ruimte te geven en zuurstof naar binnen te halen.
Zijn eigen huisarts was die dag nog geweest en had de zoon van Keizer gezegd, dat dit sterfbed zijn lot was. De benauwdheid paste bij zijn ziekte. Er zou niet meer zoveel aan te doen zijn. Voor echte verlichting van de benauwdheid moest meneer Keizer naar het ziekenhuis. Sterven in een ziekenhuis was iets wat hij alleen in uiterste nood wilde. Al onze inspanningen waren er dus op gericht om hem in zijn eigen omgeving te kunnen laten sterven.
Na mijn overdracht besluit ik direct even polshoogte te gaan nemen; de vader, in ademnood, stervend op zijn bed, drijfnat van het transpireren, met in zijn ogen paniek, had niet meer genoeg adem om te spreken. Sterven was voor hem een echte strijd en zijn zoon, voorovergebogen met zijn handen in het haar, is vermoeid en radeloos.
Kan dit niet anders?.....was het enige wat ie me vroeg. Dat ga ik voor u vragen, verzekerde ik hem, want  na een paar minuten kijken naar de enorme strijd om zuurstof was dat ook, wat ik me afvroeg.
De assistente van de Doktersdienst Groningen hoorde mijn verhaal aan en verzekerde me, dat er snel een arts zou komen. Binnen een half uur liet ik de huisarts en zijn chauffeur binnen.
Toen ik me aan de arts voorstelde, schoot even door me heen ”hij heeft wel iets weg van BA , van  The A team, zelfde forse postuur, kapsel en huidskleur.” 

Grappig, uiterlijk schept een verwachting, maar in dit geval hoopte ik op iets heel anders dan een grote gekleurde vechtende man!
Ook de zoon van meneer Keizer kijkt even verbaasd op als de Dokter hem een hand geeft. Dan wendt de arts zich tot de ernstig benauwde oude man en verzekert mij, dat ie het hem wat makkelijker kan maken. Kalm en rustig legt de huisarts uit wat er gebeurt in het lichaam van deze oude man en wat hij er aan kan doen, wat wij daarna kunnen verwachten en waar we op moeten letten. Ik  krijg bemoedigende woorden en de oude stervende man krijgt een verlossende injectie met medicatie, die ervoor zorgt dat de benauwdheid een acceptabeler vorm aanneemt en de oude man eindelijk kan rusten.
Eenmaal weer op de gang wenst de dokter me sterkte en zegt ‘bel gerust weer, als je het niet vertrouwt!’
Op de begane grond staat de chauffeur klaar, 'kom dokter,' roept hij naar de 3de verdieping, waar wij staan bovenaan de trap, ‘we moeten verder, er wacht een volgende patiënt op ons!’

Dokter begint de tune van The A team te neuriën, tatata taa tata taaa, en zegt tegen mij, wij zijn The A team! Hij is Face…..en ik ben B.A.! 

donderdag 31 mei 2012

Tien gouden minuten


Dit is een verhaal voor de bundel 'Bij Nacht en Ontij' van Doktersdienst Groningen en dewebschrijvers.nl Insturen van verhalen kan tot 1 september.

Tien gouden minuten
door Inge Klinkert

“Ik bel de Doktersdienst!”
Het was zaterdagavond en ons zoontje van 4 maand oud was al een paar dagen ziek. Snotterig, hoesten, maar geen koorts. Vrijdagmiddag was ik nog met hem bij de huisarts geweest en die adviseerde de baby-otrivin van Apotheek Helpman, dat zou het ademen wat makkelijker maken. In de loop van de zaterdag begon hij echter steeds meer te hoesten. Soms liep hij bijna blauw aan. Doodeng. ’s Avonds werd hij huilerig, wilde zijn fles niet meer drinken en hoestte aan één stuk door. Zo durfde ik de nacht niet in.
“Het kan wel even duren voor de dokter langskomt”, zei de telefoniste van de Doktersdienst, “het is momenteel erg druk.” 
Om 23.30 uur ging de bel. Een vriendelijke dokter stelde zich aan ons voor en onderzocht vervolgens onze zoon. Ze luisterde met de stethoscoop naar zijn longen en zijn hart, ze nam zijn temperatuur op en zei toen: ‘Uw zoontje is hartstikke verkouden maar verder kerngezond, zijn lichaam kan en moet het zelf oplossen. U kunt hem helpen door te stomen, ga maar met hem in de damp van een hete douche zitten, dat maakt het slijm los.” 
Ik excuseerde mij voor het feit dat ik beslag had gelegd op haar kostbare tijd. Dat wimpelde ze af, maar ze wilde wel graag weten waarom ik zo overbezorgd was om een verkouden baby. Ik vertelde haar dat onze zoon een tweelingzusje heeft gehad, die negen weken na haar geboorte overleed. En dat we zo bang waren dat ons zoontje ook dood zou gaan.
Toen deed ze haar jas uit en luisterde naar ons verhaal.  Over onze zorgen, angsten en verdriet.  Ik denk dat ze zo een minuut of tien bij ons gezeten heeft. Tien gouden minuten. Ze veroordeelde niets, ze erkende onze emoties en gaf er een deskundige, empathische reactie op.
“Ik kan me voorstellen dat jullie bezorgd zijn. Daar is nu echter absoluut geen reden voor. Als hij koorts krijgt, moet je ons bellen. Maar ook als je je zorgen maakt, bel! Ik kom liever tien keer voor niks dan één keer te laat.” Ze trok haar jas aan, gaf ons een hand en dook de nacht weer in.
Ik zette de douche aan en zat vervolgens met mijn snotterende zoon een half uurtje in de damp. Daarna dronk hij gulzig zijn flesje leeg en gingen we rustig slapen. En die dokter van de Doktersdienst? Ik ben haar naam vergeten, maar ik vergeet haar nooit meer.

dinsdag 22 mei 2012

Slechte film

Dit is een verhaal uit het project Bij Nacht en Ontij van Doktersdienst Groningen en www.dewebschrijvers.nl
Heb jij ook een verhaal over medische noodsituaties in avond, nacht of weekend? Schrijf het op en stuur het in. Het kan tot 1 september 2012.   

Slechte film
door Amelia Kloppenberg

Met hartkloppingen in mijn keel kijk ik hem aan. Donkere ogen kijken dreigend op me neer. Wat moet ik doen, hoe krijg ik hem rustig? Tegen tien uur ’s avonds zijn ze met z’n drieën op de huisartsenpost gekomen. Een jonge moeder, ik schat haar rond vijfentwintig jaar, haar dochtertje van twee en de man. De man is ouder, een jaar of veertig, lang en grof gebouwd en lijkt niet helemaal te passen bij zijn jonge tengere vriendin. De moeder is zichtbaar onrustig en vertelt dat het kind sinds vanavond suf en koortsig is. Ik onderzoek de peuter, maar kan niets ontdekken dat het verhaal van de moeder kan bevestigen. Het meisje speelt, is alert en lacht naar me. Ze wil er vandoor gaan met mijn oorthermometer terwijl ik haar temperatuur opneem. Geen koorts. Rustig leg ik uit wat mijn bevindingen zijn en dat ik op dit moment geen afwijkingen kan vinden. Ik vraag de moeder nogmaals haar verhaal te doen, maar er komen geen nieuwe dingen naar voren. Ik probeer ze gerust te stellen en stel voor dat ze naar huis gaan en het aankijken. De moeder lijkt gerust en maakt aanstalten om afscheid te nemen. Dan staat de man op en slaat met zijn beide vuisten op de tafel. Mijn spullen vallen van de schok op de grond en ik schrik me wezenloos! Ook de moeder schrikt van de reactie van haar vriend. Ze probeert hem tot rust te manen, zonder succes. ‘Nee, deze dokter probeert zich er gemakkelijk van af te maken, maar zo doen we dat niet,’ sist hij tegen haar. Het meisje begint te krijsen en de man gaat volledig door het lint. Met kracht gooit hij mijn massief eiken tafel omver. Ik spring nog net op tijd achteruit. ‘Wat wilt u van mij?’ Ik hoor mijn stem overslaan. Hij antwoordt niet en stapt met zijn langen benen over de omgegooide tafel. Met uitgestoken handen reikt hij naar mijn hals. Ondertussen heb ik de spreekkamerdeur met een grote zwaai open kunnen gooien. Mijn assistente komt op het lawaai af gerend. De man heeft zijn handen teruggetrokken. Iedereen is geschokt. Vastgeklemd sta ik tussen de muur en de man. Ik voel de nabijheid van zijn grote lijf. Ik voel zijn adem in mijn gezicht. Ik ruik de koffie die hij in de wachtkamer heeft gedronken. Met hartkloppingen in mijn keel vraag ik hem nogmaals wat hij van mij wil. ‘Ik wil dat je haar helpt!’ schreeuwt hij in mijn gezicht. Met dichtgeknepen ogen tast mijn linkerhand het tafeltje naast mij af, op zoek naar iets…..iets bruikbaars, maar mijn vingers vinden alleen maar pleisters en mijn stethoscoop. Ik houd mijn stethoscoop omhoog en stel voor dat ik het meisje nog een keer zal onderzoeken. De man reageert niet. Zijn vriendin smeekt hem om mij met rust te laten. Koortsachtig probeer ik iets te bedenken. Ik begrijp niet waarom dit gebeurt, ik begrijp zijn reactie niet. De politie, gebeld door mijn assistente, arriveert met zwaailichten en sirenes. Het voelt onwerkelijk, alsof ik in een slechte film zit. Twee agenten stappen mijn spreekkamer binnen. Ze grijpen de man vast en sleuren hem mee naar buiten. De man worstelt en stribbelt tegen maar de grip van de agenten is stevig.  Over zijn schouder  schreeuwt hij dat hij vanavond nog wel even terug zal komen. Zijn vriendin rent ze achterna. Met het krijsende meisje op haar ene arm, probeert ze met de andere de politieagenten lost te rukken van haar vriend. Met veel kabaal zet de chaos zich buiten de deuren van de huisartsenpost voort. Geschokt blijf ik achter met mijn assistente. Als later die avond mijn dienst ten einde is, loop ik over de parkeerplaats naar mijn auto. Nerveus kijk ik om mij heen en met een zucht van opluchting steek ik met trillende handen de sleutel in het contact. Ik kijk naar beneden en ik zie donkere vlekjes op mijn rok. Tranen rollen over mijn wangen.

woensdag 16 mei 2012

Opa

dit verhaal is ingestuurd voor de bundel Bij Nacht en Ontij, het nieuwste project van dewebschrijvers.nl

Opa

Hij nam mij vaak mee naar de kinderboerderij in het Stadspark.
Met een volle zak oud brood.
Opa kreeg het brood van de hele straat. Die zak was echt altijd vol.
Het was mijn taak om, achterop de fiets, de boterhammen en halve broden te verpulveren tot kruimels.  Ik stompte met mijn vuisten hard op de plastic zakken. De hele weg -van huis tot  kinderboerderij- verbrijzelde ik het brood in de hoop, dat de kruimels klein en licht zouden zijn. Zo licht, dat het voedsel naar de uilen in de hoge eiken zou waaien. Want uilen, daar waren opa en ik het over eens, zijn de mooiste dieren van de wereld en we zagen ze veel te weinig.

De eenden waren te dik, de geiten en kippen te verwend, vond opa. Eigenlijk vond hij die hele kinderboerderij maar niks. Hij wilde zijn brood het liefst alleen aan vrije vogels voeren.
‘Vogels zijn heilig,’ fluisterde hij, ‘ze vliegen zo de hemel in en daar moet je ze bij helpen!’
Hij gooide onze kruimels hoog de lucht in. ‘Zonder brood gaan vogels dood!’ scandeerde hij enthousiast.
Meeuwen plukten ons brood uit de lucht en vlogen schreeuwend weg. Duiven aten de restanten, die de meeuwen in hun gevecht verloren en de mussen pikten het voer brutaal van mijn laarzen.
Uilen lieten zich niet zien.

"Opa, ik wil vliegen, maar dat kan ik niet."
Als ik dat zei, wist ik wat er zou komen.
‘Jij kan niet vliegen? Natuurlijk kan jij vliegen!’
Hij gooide me hoog in de lucht en riep: ‘Vlieg, meisje! Vlieg!’ Ik sloot mijn ogen en vloog door de ruimte. Hoog in de lucht vloog ik mee met de vogels en in de verte hoorde ik opa roepen, ‘je kan het meisje, je kan het!’

Nu is hij dood.
Hij is uit een boom gevallen. Een uilenboom.
Hij wist het zeker, er zaten uilen in de boom voor zijn huis. Zijn boom.
Die boom zou gesnoeid worden door de gemeente, zoals elk jaar, maar dat jaar zat er een uilennest en bomen met zo’n nest mag je dus niet snoeien.
Hij wilde foto’s maken, bewijs verzamelen, uitjes redden.
Toen ik uit school kwam lag opa op zijn rug in de tuin. Er was een dokter en een chauffeur. De dokter luisterde naar opa’s hart en de chauffeur pakte me bij de hand en zei zachtjes dat opa uit de boom gevallen was. Het fototoestel lag nog op de grond. Hij gaf me het toestel en bracht me naar mijn moeder.
Later kwam er nog een ziekenwagen, maar dat hoefde niet meer. Opa was al dood.
Er waren drie foto’s. Het was echt een uilennest. Met eieren. Drie of vier, dat kon ik niet goed zien.
Toen de chauffeur van de doktersdienst kwam vragen hoe het met mij ging heb ik hem een foto gegeven. Dat vond hij leuk.

Rina de Groot

zaterdag 12 mei 2012

STEKEN

dit verhaal werd ingestuurd voor de bundel Bij Nacht en Ontij, het nieuwste project van dewebschrijvers.nl 

Steken
Natuurlijk was het zondagmiddag en scheen de zon. Doordeweeks gebeurt mij nooit iets, het gevolg van een veilige kantoorbaan, maar in het weekend heb ik een abonnement op ongevallen. Zo ook die zomer.

Het zweet gutst over mijn lichaam. Misschien is het inderdaad onverstandig om hout te hakken bij 28 graden, maar vanavond komen vrienden eten en vuurtje stoken is nu eenmaal mijn hobby. Een hobby waar ik veel waardering mee oogst. Mijn vrouw heeft de kinderen naar het zwembad gebracht en mij al drie keer gewaarschuwd. “Neem nou even pauze! Straks ben je moe en sla je mis.”
Het is precies werk. Ik kloof grote stukken boom tot afgepaste houtblokjes, die goed in onze korf passen: in een stadstuin moet alles afgepast en onder controle zijn.
Ik zorg dat mijn voet voldoende afstand houdt van het hakblok, adem goed en sla ritmisch en zonder aarzelen; mij kan niet veel gebeuren, denk ik.
Goed ik neem even pauze. De sigaret, een zwaar shagje Javaanse Jongens, smaakt zoals een sigaret smaken moet: naar beloning en voldoening.
Mijn lief brengt koek en zopie, gevulde koeken en jus d’orange. “Wacht,” zegt ze, “ik haal even glazen.” Ik heb het pak al in mijn hand en zet het aan mijn mond. De lauwe sinaasappelsap stroomt mijn keel in en dan is het mis: ik voel een hete pijn in mijn gehemelte, spuug de frisdrank uit en zie dat ik bijna een wesp hebt ingeslikt. Ik ben in mijn mond geprikt door een insect!
‘Daar kan je dood aan gaan’ weet mijn vrouw zeker. ‘Je moet een tetanusinjectie!’ Ik kijk mijn onbedoelde mislukte moordenaar met ongeloof aan. ‘Hoezo dood ?’
Ze weet het zeker: een op de zoveel mensen zijn allergisch voor wespen en er kan een zwelling ontstaan zo groot als een voetbal. Als ik een van die mensen ben, zal ik binnen het uur stikken.
Ze zegt het met overtuiging; dit is geen grap.
Ik begin opnieuw te zweten. Angstig bel ik de huisartsenpost en doe mijn verhaal.
Binnen 30 seconden heb ik een arts aan de lijn. Hij bevestigt, dat allergie voor wespensteken bestaat, maar stelt mij gerust met ‘er sterven maar 6 mensen per jaar aan.’
Zes per jaar, dezelfde kans als het winnen van de staatsloterij. Ik voel me direct iets rustiger worden en vergeet verder te luisteren naar de arts. Zwelling, bulten.. diarree, braken…luchtwegen en shock zijn de woorden, die ik me nog herinner, als ik met 140 km per uur naar de huisartsenpost scheur. Ik voel me misselijk, heb last van mijn adem en ben bang, dat ik mijn bewustzijn verlies.
Gelukkig ben ik op tijd bij de dokter en hij verlost me met een goddelijke tetanusinjectie van al mijn kwalen.
Ik krijg een glaasje water van de assistente en na een halfuurtje loop ik opgelucht naar buiten.
Zo opgelucht, dat ik de parkeerboete met een glimlach in mijn zak steek en zelfs de deuk in het voorportier -ik nam in de haast een bocht iets te kort-  zie ik als de herinnering aan een goede afloop. 



Groningen, Johan de Vries      

dinsdag 17 april 2012

Inge Klinkert: Gehaktballen met brood


Dit is het laatste verhaal uit het Boekenweekproject van dewebschrijvers.nl met het thema "Vriendschap en andere ongemakken."

Gehaktballen met brood
door Inge Klinkert
Ze was 10 toen ze bij me in de klas kwam en 11 toen haar moeder aan borstkanker stierf.  Ik zie haar nog voor me toen ze die eerste schooldag onwennig naast meester Klunder stond, in een groene broek met witte sandalen eronder en een strakke gele spencer over een witte bloes.  “Dit is Bernardien, ze zit vanaf vandaag bij ons in de klas. Bernardien, ga maar naast Reina zitten”.  Sommige kinderen gniffelden om haar kleren – die droegen we in de stad allang niet meer. Wij liepen in spijkerbroeken en op booties en hadden blauwe schipperstruien aan.
Ze had mooie groen-bruine ogen met enorm lange wimpers en een grappige dwarrel in haar pony. Toen ze naast me in de schoolbank schoof, lachte ze verlegen. Ik besloot dat dit mijn beste vriendin zou worden – eindelijk, nu had ik er ook een.  En vriendinnen werden we.  
Bernardien groeide op in een klein dorpje in Noord-Groningen. Haar vader was daar het Hoofd der School en ze genoten aanzien in het dorp, zoals dat zo mooi heet.  Ze was op die school een van de besten. Haar ouders besloten te verhuizen naar de stad omdat dat praktischer was toen haar vader een baan op een middelbare school had gevonden en haar  moeder voor behandeling steeds vaker naar het Academisch Ziekenhuis moest. Bernardien vond het de eerste tijd in Groningen verschrikkelijk, zo vertelde ze achteraf. Opeens was ze de slechtste van de klas, op verjaardagspartijtjes moest ze ‘in het lang’ komen terwijl ze niet eens een lange rok had. Jaren later realiseerden we ons diep ontroerd dat haar moeder, zo ziek als ze was, de avond voor het feestje van een oud gordijn nog gauw een prachtige rok voor haar had genaaid.
De ziekte van haar moeder kwam tussen ons niet vaak ter sprake. Bernardien had het daar niet graag over.  Op de dag dat ze 11 jaar werd, lag haar moeder in het ziekenhuis. Ik ging mee op bezoek en Bernardiens moeder was opgewekt en zag er goed uit. De inspanning die dit deze doodzieke vrouw moet hebben gekost, beneemt me nog wel eens de adem – nu ik zelf moeder ben. Maar in de lift stootten we elkaar opgetogen aan: “Ze wordt vast weer helemaal beter!”  Het was de enige keer dat we direct onze gevoelens daarover deelden.
Twaalf dagen later logeerde Bernardien bij mij en maakte mijn vader haar om 02.00 uur wakker. “Tante Greetje is bij jou thuis en die wil je graag zien”. Ze vroeg verder niets en kleedde zich aan. Later hoorden we van mijn ouders dat Bernardiens vader zijn kinderen in de buurt wilde hebben, voor het geval dat zijn stervende vrouw nog naar ze zou vragen. Bernardiens moeder overleed 12 uur later op Moederdag om 14.00 uur en ik kon er met mijn verstand niet bij. Ik kon ook niet naar Bernardien toe, want vele tantes en ooms ontfermden zich nu over haar. Eén keer ben ik in de dagen erna naar haar huis gegaan, om te vragen of ze kwam spelen. Ze liet me opgetogen binnen en vroeg aan haar vader of ze met me mee mocht. Hij zat in een stoel te roken en te huilen en trok de haren bij zijn slapen er stuk voor stuk uit. Het mocht.
Ik ben niet naar de begrafenis geweest. Ik had het heel graag gewild, maar mijn ouders vonden me te jong. Mijn school lag vlakbij de kerk waaruit de begrafenis plaatsvond en toen de schoolbel ging hoorde ik tegelijkertijd de kerkklokken luiden.
Ik moest onbedaarlijk huilen. Ik maakte me zorgen om Bernardien. Als ik al zo verdrietig ben, hoe moet zij zich dan wel niet voelen? Juf Kerkstra zag mijn tranen en keek me vragend aan. “Bernardiens moeder wordt nu begraven”, snikte ik. Ze sloeg een arm om me heen en bracht me naar mijn klas waar ze een glaasje water voor me inschonk. Ik kan me niet herinneren dat de meester er verder die middag nog aandacht aan heeft besteed. Maar ik moest steeds kijken naar die lege plek naast me.

De tijd daarna kwamen er nichtjes in het gezin die hielpen bij de dagelijkse zorg. En ’s weekends sloeg haar vader op de vlucht voor zijn verdriet en nam zijn kinderen overal mee naar toe. Ik ben een paar keer mee geweest naar Bergen. Dan sliepen we in een goedkoop pension, gingen overdag naar het strand en ‘s avonds naar de bar Het Zeepaardje.  Daar dronken we zelfs onze eerste pilsjes.  Het is dus niet verwonderlijk dat ik op een nacht spuugmisselijk wakker werd. Ik had ’s avonds tijdens het avondeten de glazige macaroni van de pensionhoudster beleefd afgeslagen, waarop ze twee gehaktballen met brood voor me maakte. Vette gehaktballen die het brood hadden verweekt tot een zompige gele brij.  Maar een tweede keer weigeren durfde ik niet. Dus ik at het op zonder te kauwen…
Midden in de nacht maakte ik Bernardien wakker en vroeg of het licht aan mocht. En weer uit. En weer aan. Of ze misschien een emmertje had. NU!!!!!  Bernardien keerde de prullenmand ondersteboven en hield die fluks onder mijn pipse neus. Net op tijd, mijn maag ontdeed zich van de gehaktballen met brood vermengd met bier. Het luchtte enorm op. Daarna zou Bernardien het wel even opruimen, maar de wc bevond zich op de gang en ze was bang dat ze andere gasten zou wakker maken. Dus kieperde ze het in de wasbak. Die vervolgens van al dat ongekauwde voedsel verstopt raakte. Ze heeft het echt gedaan: met haar vinger mijn uitgekotste gehaktballen door de afvoer gedrukt. Vloekend en kokhalzend. En na afloop kregen we samen langdurig de slappe lach.
12 jaar waren we. Te jong voor de dood. Te jong voor de kroeg. Te jong voor de drank. Te jong om meegezogen te worden in het verdriet en de vlucht van haar vader. Maar niet te jong voor een hechte vriendschap. En ook nooit te oud trouwens. We zijn op weg naar ons 8ste lustrum.

maandag 16 april 2012

Mirjam ten Have: Vriendschap en andere ongemakken.


Dit is een verhaal uit het Boekenweekproject van de webschrijvers.nl

Vriendschap en andere ongemakken
door Mirjam ten Have

Ze stond op hem te wachten op het station, voor de fietsenstalling. Het was een natte, druilerige dag, eind februari. Ze hadden hier afgesproken, zodat ze daarna gelijk met de trein door kon naar haar werk. Ze drentelde wat heen en weer, “Als hij nu maar snel komt, het is koud hier buiten!” en ze blies in haar handen om warm te worden.
Toen ze hem aan zag komen fietsen, vond ze dat hij er vermoeid uitzag. “Hij werkt ook veel te hard voor zijn leeftijd” dacht ze in een flits, “als hij zo doorgaat haalt hij zijn pensioen nooit”. Een vluchtige kus, en ze pakte het pakje van hem aan. Ongemerkt veegde ze een pareltje zweet van zijn wang. “Bedankt dat je het hier wou afgeven, dat scheelt een hoop tijd”, hoorde ze haar stem zachtjes tegen hem zeggen. "Zag ze nu echt die donkere wallen onder zijn ogen?" Ze keek hem bezorgd aan, toen hij weer aanstalten maakte om op de fiets te springen. “Een kleine moeite lieverd,” riep hij tegen de wind in. “Ach, het is vast niets” dacht ze snel, ”ik maak me weer veel te veel zorgen zoals altijd, ik ken hem niet anders dan altijd onderweg”. Toen hij wegfietste, en ze zijn kromme rug zag, bekroop haar het akelige gevoel dat dit de laatste keer was dat ze hem zou zien. “Hé, pap doe je het rustig aan!?” riep ze geschrokken, te hard tegen de wind in. In de vluchtige wolk waarmee hij wegfietste, staarde ze hem na, en weg was hij weer. Een koude rilling liep over haar rug. “Wat een nare gedachte zeg, snel vergeten!” Ze trok haar jas iets dichter om zich heen.
In de trein viel ze vrijwel direct in slaap.

Met een haastige stem nam ze de telefoon op, ze kwam net de trap afgelopen en de telefoon was dit keer indringender dan anders geweest, alsof er geen ander geluid in huis was dan alleen de telefoon. Met een rotgang vloog ze de deur uit, op de fiets naar het ziekenhuis, de telefoon bungelde aan zijn snoer over de rand van de tafel.
De stem van de arts klonk leeg en streng. Ze durfde hem niet aan te kijken en staarde naar haar voeten.
 “U bent net te laat mevrouw, uw vader is zojuist overleden aan een hartstilstand, wij hebben ons best gedaan, maar het mocht niet baten.”
Ze trok wit weg, knipperde nauwelijks met haar ogen, en stond stil te kijken naar het levenloze lichaam van haar vader. Haar gedachten gonsden.
“Had ik het nu maar tegen hem gezegd, dan had ik afscheid kunnen nemen… “