Rigor mortis. Zo noemen ze dat, herinnerde Imke zich. Lijkstijfheid.
Het moment waarop het lichaam niet meer slap is, het koud wordt, en
niet meer soepel meebeweegt wanneer je het van houding probeert te
veranderen. Hoe lang zat ze hier nu al? Haar rug begon pijn te doen.
Het bed waar ze op zat, voelde warm en zacht, maar de muur waartegen ze
leunde voegde zich niet naar haar rugwervels. Ze keek omlaag naar het
gezicht van het meisje op haar schoot. Ze leek veel jonger nu, zo zonder
bril. Veel jonger dan de achttien jaar die ze feitelijk was. Bleek, een
beetje wasachtig. De kroezige rode krullen vielen in vormeloze plukken
om haar hoofd. Ongekamd en pluizig. Alsof ze veel had liggen draaien
tijdens een nacht onrustig dromen.
“Roosje, Roosje, rozalieve Roosje,” fluisterde Imke, terwijl ze met
haar vingers over de wang van het meisje streek. Ze bedacht zich hoe dit
beeld van een afstand precies zou weerspiegelen wat ze voor ogen had
toen ze hier kwam. Dicht bij elkaar, in stilte verbonden. Sereen. Maar
het zag er anders uit dan ze zich had voorgesteld. Zelfs hier op deze
slaapkamer, met het IKEA-dekbedovertrek met kleine rode bloemetjes
scheef over hen beiden heengetrokken, leek het niet of het meisje sliep.
Tot ongeveer een half uur geleden was haar mond steeds open gevallen en
had Imke de kaak een aantal keer tevergeefs omhoog geduwd. De blik in
die keel, waar geen adem, noch geluid meer uit kwam, klopte niet met het
beeld in haar hoofd van slaap, van rust. Het had haar angst aangejaagd.
Uiteindelijk had ze maar een knuffelbeest onder de kin geklemd, dat ze
van het voeteneind had gepakt. Synthetisch pluis in chemisch roze tegen
steeds kouder wordende huid.
Toen Roos was opgehouden met ademen, had Imke haar oogleden dichtgedaan
met haar vingers. Net als ze in films had gezien. Eigenlijk had ze
verwacht dat ze ook weer open zouden gaan en dat het gezicht van Roos
dan een wat wezenloze uitdrukking over zich heen zou krijgen door
halfopen ogen. Maar dat viel mee, want de ogen bleven dicht.
Door het raam aan de andere kant van de kamer zag ze dat het licht
begon te worden. Ze boog zich voorover om te zien hoe laat het was. De
wekker was op de grond gevallen, waardoor ze er net niet goed op kon
kijken. Ze bedacht zich dat ze straks op moest passen voor glasscherven.
Imke keek de kamer rond, als je twaalf vierkante meter al zo mocht
noemen. Witte muren, wit plafond, overal beeldjes, plantjes. Readers van
de rechtenfaculteit, de meesten nog nauwelijks ingezien. En foto’s. De
wand boven het hoofdeind van het bed hing er vol mee. Roos dronken op de
Keiweek, zonnend in het Noorderplantsoen, toostend naar de camera vanaf
een terras op de Grote Markt. Veel te veel spullen voor zo’n kleine
kamer. Over de bureaustoel lag een stapel kleding. Waarschijnlijk
allemaal maar kort gedragen, dacht Imke, en weer uitgedaan om een nieuwe
outfit te proberen. Ze glimlachte vaag bij die gedachte aan puberale
onzekerheid. Aan de onrust op die leeftijd bij de gedachte dat alles kan
gebeuren en je daar steeds onvoorbereid op voelen.
***
“Na vandaag kom ik niet meer,” zei Roos, terwijl ze demonstratief haar
armen over elkaar sloeg. Haar ogen fonkelden van woede. Imke zuchtte
inwendig. Ze had het al aan zien komen. Het was niet de eerste keer dat
het zo ging.
“Vertel,” begon Imke. Misschien zou ze haar al pratende op andere
gedachten kunnen brengen. Ze wist dat het meisje fors beschadigd was.
Jaren van mishandeling en verwaarlozing hadden hun sporen achtergelaten.
Roos was er gewend aan geraakt dat mensen haar uiteindelijk steeds in
de steek lieten. Haar pleegouders, vrienden en vriendinnen: iedereen
haakte op een gegeven moment af door de scherpe tong van het meisje, de
woedebuien waarbij ze niet zelden furieus kon worden en iedereen om haar
heen vervloekte, om vervolgens weer huilend excuses aan te bieden. Dan
begon het smeken om niet in de steek te worden gelaten, tot de volgende
bui. Haar bui van vandaag zag Imke daarom als een zich steeds herhalende
poging om ook binnen de therapie de gang van zaken voorspelbaar te
houden. Zodra ze daarin mee zou gaan, zich zou laten raken door haar
stekelige opmerkingen, zou de geschiedenis zich herhalen en veranderde
er niets.
“Wat heb ik aan jou?” brieste Roos. “Helemaal niets. Je zit hier maar
een beetje in je mooie kantoortje, uurtje factuurtje, en na vijf uur
trek je de deur achter je dicht. Het doet je geen reet of ik nou besta
of niet.”
“Je weet dat dat niet waar is. Anders deed ik dit werk niet.”
“Fucking bullshit. Waarom doe je überhaupt dit werk? Alsof jij mijn leven beter kan maken.”
“Als het zo simpel was, dan deed ik dat. Je weet waarom je hier komt,
wat ik je te bieden heb. Ik luister naar je, wat er ook is, en probeer
met je mee te denken.”
“Ja, dat weet ik. Ik kan hier een uur lang praten over hoe beroerd het
leven is, om vervolgens de conclusie te trekken dat er niets verandert
en ik uiteindelijk nog steeds alles zelf moet doen.”
“En dat dat frustrerend is, kan ik me goed voorstellen. Je hebt
ongelofelijk veel voor je kiezen gehad en dat is niet terug te draaien.”
“Nee, dus wat schiet ik er mee op?”
“Je schiet er in ieder geval niets mee op door weg te blijven en het er
niet over te hebben.” Imke liet bewust een stilte vallen, die niet werd
opgevuld. “Wat heb je nodig, Roos?”
Het leek of het meisje voor haar ogen brak.
“Ik kan niet meer,” fluisterde ze, en begon te huilen. “Zorg nou dat het stopt.”
Imke kende Roos nu een paar jaar. Steeds kwamen de gesprekken uit op de
wens dat alles op zou houden, dat ze niet meer hoefde te vechten, maar
ze krabbelde er toch steeds weer een beetje uit. Imke mocht haar. Thuis
dacht ze vaak aan Roos en hoe het zou zijn als ze haar mee kon nemen.
Als ze haar het thuis kon bieden dat ze zo gemist had. Maar zodra ze
dichterbij kwam, zodra ze de kern van Roos’ pijn leken te raken in de
gesprekken, trok het meisje een muur op. Dan kwam ze een paar weken
niet, om vervolgens weer op te duiken alsof er niets gebeurd was. De
laatste maanden was dat veranderd. Roos bleef somber.
Imke merkte dat ze er moeite mee had zich te concentreren op haar werk.
Haar gedachten dwaalden geregeld af tijdens gesprekken. Vaak schoot het
moment door haar hoofd van een paar jaar geleden, toen ze er achter
kwam dat ze zwanger was. Even snel als een lang gekoesterde droom
werkelijk leek te worden, kwam hier ook weer een eind aan. De enige
manier waarop ze toen een goede ouder kon zijn voor haar kind, was door
er bij voorbaat niet aan te beginnen. Zonder partner, zonder werk: ze
kon er niet voor zorgen. Het bewijs dat ze ooit de kans had gehad op een
gezinsleven, lag in de vorm van een echofoto ergens onderin een la.
Alles wat ze zo graag had willen geven, bleef diep vanbinnen opgepot,
brandde als een niet te doven vuur in haar buik. Nu zou dit veranderen.
Ze was vastbesloten om nu niemand in de steek te laten, zeker Roos niet,
die alles had gemist wat Imke in overvloed te bieden had. Het was nog
niet te laat. Alles zou anders worden.
***
De keuken in het studentenhuis voldeed aan alle clichés, inclusief een
afwas van een week. Tot dit moment had Roos steeds uit het raam
gestaard, maar nu draaide ze zich om en keek Imke aan. Ze hadden elkaar
weken niet gezien. Imke had keer op keer nieuwe afspraken in laten
plannen in haar agenda, maar steeds bleef de stoel waarin het meisje
zich tijdens eerdere gesprekken in nestelde leeg. Haar afwezigheid
maakte Imke even radeloos als vastberaden. Hoe kon ze haar loslaten? Ze
wist zeker dat dit juist was wat Roos niet wilde. Imke’s voornemen op
huisbezoek te gaan en de patstelling te doorbreken, bleef daardoor
hardnekkig in haar hoofd hangen. Dus ging ze.
Er leek iets veranderd. Behalve de blik die ze de laatste maanden bij
Roos had gezien die ze het best kon omschrijven als verslagenheid,
schemerde er nu ook iets anders doorheen. Iets wat ze niet anders kon
omschrijven dan treurig en klein. Zag ze angst?
“Kom,” doorbrak Imke het moment. Ze stond op, stak haar hand uit naar
Roos die deze aanpakte en liep voor haar uit naar het kamertje aan de
andere kant van de hal.
“Ik heb het koud.”
“Ga lekker liggen. Trek de deken over je heen, dan krijg je het wel weer warm.” Roos aarzelde.
“Toe maar.”
Ze liep op het bed af en ging op de rand zitten. Het leek alsof ze niet goed wist wat ze verder moest doen.
“Doe je schoenen maar uit. Dan kom ik zo bij je.”
Imke pakte haar rugzak die ze eerder al op het bureau had gezet. Roos
volgde haar handelingen . Hoe ze spullen uit haar tas haalde en een fles
omhoog hield.
“We gaan eerst wat drinken. Dat maakt het allemaal wat makkelijker.”
Ze zette de fles neer en haalde vervolgens twee limonadeglazen
tevoorschijn. Ze draaide de dop van de fles en schonk beide glazen
halfvol whisky. Met de glazen in haar hand liep ze op het meisje af en
reikte er een aan.
“Ad fundum.” Imke hield het glas omhoog en wachtte tot Roos dit ook zou
doen. Uiteindelijk hief ze haar glas en ze klonken de limonadeglazen.
De hand van het meisje trilde.
“Het komt allemaal goed,” zei Imke. Ze ging naast Roos zitten en sloeg
een arm om haar heen. Ze voelde dat het kleine lichaam verstijfde en
onverwacht merkte Imke dat dit haar irriteerde. Ze deed toch alles voor
haar? Zwijgend dronken ze het glas verder leeg.
“Imke?”
“Wat?”
“Ik…”
Imke voelde nog meer irritatie opkomen. Ze had gehoopt, nee, ze was er
zelfs van overtuigd geweest, dat Roos opgelucht zou zijn. Ze zou
ontroerd zijn, geraakt, omdat Imke nu zo daadkrachtig optrad en wars van
alle protocol besloot voor haar te zorgen. Het zou haar direct
duidelijk zijn dat Imke hiermee aangaf hoe bijzonder ze het meisje vond
en hoezeer ze op haar gesteld was.
Het tegengestelde leek het geval. In plaats van het wegvallen van de
grenzen binnen hun contact, waardoor ze had gehoopt dat er direct een
diepe verbintenis zou ontstaan, voelde de afstand groter dan ooit. Dit
irriteerde haar. Waarom was Roos nu zo gespannen en afstandelijk? Imke
had jarenlang moeten aanhoren dat ze niet tegemoet kwam aan de wens van
Roos, dat ze haar in de steek liet en niet goed luisterde door haar zo
te laten vechten met zichzelf en na te laten iets te doen om de pijn weg
te nemen. Ze deed nu toch precies wat zo vaak van haar was gevraagd?
Bij die gedachte merkte ze dat ze weer rustig werd. Ze moest nu sterk
zijn en haar over de drempel helpen. Ze sprong op en haalde doosjes
medicatie uit de rugzak. Het was niet moeilijk geweest er aan te komen.
Imke wist precies wat ze de huisarts had moeten zeggen om het recept
voor antidepressiva en slaaptabletten voorgeschreven te krijgen. Een
wekenlang aanhoudende sombere stemming, slaapproblemen, verminderde
eetlust. Ze kon het rijtje uit haar hoofd opdreunen en wist dat het
opsommen van deze klachten haar huisarts zou doen besluiten om de
diagnose depressie te stellen. En hoeveel hiervan was ook niet
daadwerkelijk op haarzelf van toepassing? Er was – inclusief de
plechtige belofte dat ze zelf een therapeut zou zoeken om er verder over
door te praten – niet meer dan tien minuten voor nodig voor ze met het
recept in haar hand weer buiten stond.
Imke schudde de gedachte hieraan van zich af. Het ging nu immers niet
om haar, maar om Roos. Ze schonk opnieuw een glas vol en begon
pillenstrips leeg te drukken boven het bureau. De tekst ‘pas op met
alcohol’ op de gele stickers op de doosjes negeerde ze bewust. Ze veegde
de pillen bij elkaar op een hoopje, schoof ze over de rand van het
bureau en liet ze in haar hand vallen. Met twee stappen was ze bij Roos
en ging naast haar zitten.
“Hou je hand maar op.” Imke gaf haar de pillen en het glas.
“Als je er zoveel mogelijk per keer doorslikt, heb je ze vlot allemaal
binnen. Dan heb je dat maar gehad.” Imke dacht opnieuw aarzeling te
zien.
“Vind je me aardig?” vroeg Roos onverwacht.
“Natuurlijk! Waarom denk je dat ik dit anders voor je doe?”
Er viel een stilte. Imke keek om zich heen en haar ogen bleven hangen bij de foto’s boven het bed.
“Ik wil je helpen,” zei ze, zonder het meisje naast haar aan te kijken.
“Zo lang ik je ken, voel je pijn. Pijn die ik steeds niet voor je weg
kon nemen. Ik was bang, weet je. Bang om je dichtbij te laten, om
dichtbij jou te komen en om keuzes te maken.” Ze zuchtte en keek Roos
aan.
“Nu weet ik het zeker. Je leven lang heb je gevochten en daar heb je me
meerdere keren over verteld. Je bent een vechter en dat zie ik nu beter
dan ooit. Je hebt steeds geprobeerd de façade op te houden, te doen of
je een leven kon leiden als ieder ander. Maar je bent niet als
anderen,want ik weet wie je bent. Ik weet dat er achter dat masker niets
anders zit dan een wereld die kapot is, onherstelbaar vernietigd. Leven
zal voor jou niets anders zijn dan dag in dag uit die pijn voelen. Dat
is geen leven. Dat is levend dood zijn. Geen studie, geen zonnige dagen
op een terras, niets kan dit veranderen. Ik kan dat niet aanzien. Ik wil
je pijn wegnemen, het stoppen.”
Roos keek van opzij naar Imke, die naar haar knipoogde, toen naar haar
hand met de pillen en bracht deze naar haar mond. Ze gooide ongeveer de
helft naar binnen en nam een slok. Daarna de tweede helft. Imke pakte
het glas van Roos aan. Er zat nog een bodempje whisky in. Opnieuw stond
Imke op. Uit de rugzak haalde ze een klein flesje waar normalerwijs
shots in worden verkocht, maar dat nu gevuld was met GHB. Partydrug
nummer één onder jongeren. In kleine hoeveelheden zorgt het voor een
aangename roes, in hogere dosering voor coma. Imke gooide het hele
flesje leeg in het bodempje whisky. In één teug sloeg Roos de inhoud van
het glas achterover, trok haar benen onder zich op het matras en legde
haar hoofd op de schoot van Imke. Ze huilde.
***
Halverwege de nacht was Roos onverwacht weer bij gekomen, net toen Imke
was ingedommeld. Ze was gaan braken, had met haar armen om zich heen
gemaaid, waardoor alles van haar nachtkastje met een klap op de vloer
was beland. Het limonadeglas was op het laminaat uit elkaar gespat. Imke
was zich rot geschrokken. De steeds oppervlakkiger wordende ademhaling
van het meisje had haar verzekerd dat het snel voorbij zou zijn. Dit kon
niet! Het kronkelende meisjeslichaam leek uit bed te willen kruipen,
begon te vechten, maar Imke had haar greep verstevigd. Ze liet niet los.
Ook niet toen Roos haar nagels in de armen van Imke had geslagen.
“Mama!” had het meisje geroepen.
Imke had een kussen gepakt. Nooit had ze zich zekerder van zichzelf gevoeld dan in deze nacht.
“Mama is hier,” had ze sussend gesproken. “Rustig maar, alles komt goed.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten