woensdag 11 april 2012

Kees de Heer: Vriendjes zijn


Dit is een verhaal uit het Boekenweekproject van dewebschrijvers.nl Het thema was
"Vriendschap en andere ongemakken"

Vriendjes zijn
door Kees de Heer

Als kind was ik een grijze muis. Meegaand. Gezagsgetrouw. Mijn ouders waren licht paranoïde en dat betekende dat ze altijd bang waren dat mij iets zou overkomen. Ouders die eigenlijk geen kinderen wilden, zijn vaak overbezorgd. Ik moet wel heel ongewenst zijn geweest, want ik mocht niets. Ik werd zo veel mogelijk afgeschermd van de boze buitenwereld. Uiteindelijk zorgde de wet op het onderwijs voor mijn redding.
Kleuterscholen had je in mijn tijd nog niet. Dus ik moest wachten tot ik zes jaar werd. Mijn eerste jaar op de lagere school betekende letterlijk dat ik in een andere wereld stapte, met kinderen van mijn leeftijd. Jongens waar je mee ging spelen, met autootjes. Meisjes bleven bijna van zelfsprekend op grote afstand. Die afstand werd vooral door de meisjes in stand gehouden. Ze waren in hun doen en laten al wat ouder en vonden ons meestal kinderachtig.
Omdat één van de jongens in mijn klas dicht bij mijn huis woonde, werden wij automatisch “vriendjes”. Soms speelden we bij hem, soms bij mij. Op een middag waarop wij aan het spelen waren, werd hij opeens heel boos. Ik weet niet meer waarom. Hij liep woedend weg, terwijl hij riep: “Ik wil nooit meer met je spelen.”  
Ik heb echt geen idee om welke vreselijke reden. Misschien was hij gewoon op mij uitgekeken.
Uit het niets verscheen er een ander jongetje. “Omdat Frans niet meer jouw vriendje wil zijn, kunnen wij wel vriendjes worden. Er was tot nu toe niemand die met mij vriendjes wilde zijn.” Ik vond het wel goed. Van nu af aan heette mijn vriendje geen Frans, maar Wim. Hij waarschuwde me wel, dat ik niet vaak bij hem thuis zou mogen komen spelen. Hij had nog al wat broertjes en zusjes en dan werd het al gauw te druk. Hij voegde er aan toe dat veel mensen zijn moeder niet aardig vonden.
Oké, wij waren vriendjes. Een vreemde term. Hoe vaker je hem herhaalt, des te onwerkelijker het klinkt. Vriendjes zijn. Op een woensdagmorgen vond er iets bijzonders plaats. Wim zei op de speelplaats tegen mij: ”Mijn moeder zegt, dat ik al zo vaak bij jou heb gespeeld, dat je nu ook maar eens bij ons moet komen.” Woensdagmiddag vrij, dus dat kon. Hij haalde mij op, want ik wist niet eens precies waar hij woonde.
Zijn moeder stond ons in de deuropening op te wachten. Ze was groot. Ik denk dat ze drie keer zo lang was als mijn moeder en zeker twee keer zo breed. Niet dik. Nee, breed. Een kolossaal mens. Ze zei, ”Zo, ben jij het vriendje van Wim. Ik vind het goed als je hier komt spelen, maar geen rommel maken en denk er om, ik ben niet aardig.”
Het huis waarin Wim met zijn vader en moeder en nog vijf broertjes en zusjes woonde, was klein. Kleiner dan het huis waarin ik woonde. De kinderen sliepen boven, verspreidt over drie kamertjes. Wim alleen vooraan, drie zusjes in het middelste kamertje en de twee broertjes in het achterste kamertje. De vader en de moeder van Wim sliepen beneden.
Dus naar boven, naar Wim zijn kamertje. Aangestaard door vijf paar ogen trokken wij ons terug achter de deur van Wim zijn onderkomen.
Wim bleek een verrassende voorraad Dinky Toys te hebben. Ik vond ze direct prachtig en samen konden we er probleemloos de hele middag mee spelen. Om vier uur werd er geroepen voor een beker thee met een wafeltje. Dat haalden we op in de keuken. Aan de keukentafel zat zijn moeder. Ze keek niet aardig, nou ja dat was ze ook niet. “Altijd dat eten”, zei ze. Het klonk bijna vriendelijk. Die tegenstrijdigheid verraste mij.
“Altijd dat eten, wat moet ik ze in vredesnaam vandaag weer voorzetten. Wat eten jullie zo al”, zei ze, onverwacht de aandacht op mij richtend.
Onder stress kon ik als kind altijd goed presteren en kalm bijna gedecideerd zei ik: ”Wij eten alle dagen hetzelfde.” De kolossale vrouw keek mij verbluft aan. “Bruine bonen zeker? “ zei ze met enig venijn.
Maandag; boerenkool stamppot. Dinsdag; macaroni met stukjes ham uit blik. Woensdag; pannenkoeken. Donderdag is variabel; soms hutspot, soms aardappelen met een gehaktbal en andijvie. Vrijdag; aardappelen met stokvis, mosterdsaus en witte bonen. Zaterdag; patat met frikadel en appelmoes. Zondag; peertjes, sperziebonen, aardappelen en draadjesvlees.
Wim zijn moeder had tijdens mijn opsomming druk meegeschreven, maakte af en toe wat schimpende opmerkingen. Mompelde bijvoorbeeld; “Appelmoes, of het geld me op de rug groeit.”
Toen ik uitgesproken was keek ze me kwaad aan. Nee, dacht ik, het is geen aardig mens. Ze krabde zich onder één van haar kolossale oksels. Haar bovenlijf schommelde woest heen en weer. Toen keek ze me recht aan en leek ze iemand anders te zijn, vooral kwetsbaarder. Ik werd onrustig van haar blik. Ik vond haar zomaar aardig. ”Dank je”, zei ze. “Hier kan ik iets mee. Het is al half vijf. Neem nog maar een koekje en dan moest je maar weer naar huis gaan.”
Wim bleek ook nog ergens te zijn. Die hoorde ik protesterend zeggen, “Maar dan moet ik alles alleen opruimen.”  Zijn moeder reageerde niet. Keek mij nog steeds op die vreemde manier aan en herhaalde, ”Dan moest je nu maar naar huis gaan.”  Ik stond op, kuste haar op haar wang en ging weg.
De andere dag kwam Wim voor we het lokaal in gingen, gehaast op mij af. Hij zei, ”Ik wil geen vriendjes meer met je zijn.”  Toelichting gaf hij niet. Hij keek mij niet meer aan en dat heeft hij nadien ook nooit meer gedaan. Ik vroeg mij af of het door de kus kwam, maar een dag of wat later herinnerde ik mij, dat hij verteld had, dat hij geen aardappelen lustte en als zijn moeder mijn schema ging toepassen, dan kon hij zijn lol op.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten