dinsdag 10 april 2012

Peter van Dijken: Vrienden maken.


Dit verhaal werd geschreven in het kader van het Boekenweekproject van
dewebschrijvers.nl met het thema "Vriendschap en andere ongemakken".


Vrienden maken
door Peter van Dijken
In den beginne schiep God hemel en aarde.
Het was een enorm project, maar hij had er zin in.  Twee keer vijf dagen zou hij ervoor uittrekken met een rustdag halverwege. Dat had hij in zijn wijsheid besloten. Na vijf dagen moest hij rust hebben en kon hij mooi nadenken over het vervolg.
Opgetogen ging de Almachtige aan de slag. Vogels, vissen, zoogdieren, insekten, prachtig werd het. Alles lukte. Het ene na het andere schitterende exemplaar rolde uit de werkplaats, waar God aan zijn werktafel, omringd door allerhande materialen, spier, bot, intelligentie, kracht, veren, instinct, prachtige levende wezens maakte.
Toen de schepper aan het eind van de vijfde dag vermoeid maar voldaan de werkplaats uitkwam, was hij zoals voorzien echt aan de geplande rustdag toe.
Die nacht kreeg hij een briljant idee. Het meesterwerk van zijn schepping zou een mens worden, een schepsel dat gemaakt zou worden met hem zelf als model. Deze mens zou zijn vriend zijn, een gesprekspartner, een klankbord voor zijn ideeën. Rechtop zou hij lopen, als bewijs van zijn superioriteit. De dieren zouden hem hun problemen kunnen voorleggen en hij zou de vrede bewaren. Als hij er echt niet uitkwam kon hij het altijd nog aan God zelf vragen. Hij zou tenslotte regelmatig in de buurt zijn, wandelend door zijn schepping, genietend. Alleen bij hoge uitzondering zou hij zich met het dagelijkse management van zijn schepping bezighouden, dankzij zijn adjudant, de kroon op de schepping: de mens. 
Volledig tegen de planning in kwam er van de vrije dag helemaal niks terecht. Voor het licht werd was God al in de werkplaats. In eerste instantie alleen om wat materiaal te halen voor wat losse schetsen, maar een half uur later was hij al opgewonden aan het werk.
Arme God. Had Hij zijn geplande rustdag maar genomen.
Al voor de lunch was duidelijk dat dit niet de beste dag ging worden. Waar hij tot die tijd nog nooit opnieuw had hoeven te beginnen moest het vandaag keer op keer over. Hij werd kriegel dat het niet wou lukken en kriegeligheid is nooit een opstap naar succes geweest. De Allerhoogste was niet zo gewend aan tegenslagen. Dingen gingen altijd precies zoals hij wilde. Dat het nu ineens niet wou lukken kon hij slecht verkroppen.
Was de ochtend al geen hit, de middag verliep rampzalig. Uiteindelijk stond er tegen etenstijd een kaal schepsel in de werkplaats, min of meer rechtop. God keek er misprijzend naar. Wat een slungel! Dit werd dus niet de koning, oh nee, dit kon hooguit een soort van ploegbaas zijn. Hij had wel ingeschat dat het moeilijk zou zijn een creatie te maken naar zijn eigen beeld, maar dit was uiterst abominabel. Het léék er niet op.
Geen vriend dus voor het Opperwezen, althans niet op de manier die hij bedacht had. Dan toch maar even een wijfje erbij geflanst, zoals hij bij alle andere schepselen had gedaan. Alleen was ook maar alleen en hij wist nu al dat hij deze 'vriend' niet half zo vaak zou opzoeken als hij van plan was geweest.
Mismoedig rukte hij een rib van tafel die hij had gebruikt in een van de eerdere (mislukte) versies en ging aan de slag. Na een kwartiertje was hij klaar.
Wrevelig bekeek hij het resultaat. Het vrouwtje was verdorie bijna nog beter geslaagd dan het mannetje. Hij voelde zijn stemming verder inzakken en zuchtte diep. Toen trok hij aan het touwtje van de lamp boven de werktafel, opende de deur van de werkplaats en sloeg die met een enorme klap achter zich dicht. Een van de flessen op de plank wankelde en viel met een smak aan splinters op de grond. Een gasvormige substantie vulde langzaam de werkplaats en doordrong de mens en zijn vrouw in al hun vezels. Op de grond lag tussen de splinters het etiket met het kapotte glas er nog aan vastgeplakt. 'Introspectie' stond erop.
God sliep die nacht opnieuw slecht. Hij woelde de halve nacht rond en viel af en toe in een korte onrustige slaap waarin de mens en zijn vrouw hem achtervolgden tot hij weer wakker schrok.
De volgende ochtend was hij doodop en ernstig gefrustreerd. In zijn moedeloosheid had hij besloten dat hij klaar was met het hele project. Die twee kale sukkels mochten er nog bij, als het levende bewijs dat zelfs God grenzen heeft, maar verder was het afgelopen. Zes dagen had hij erin gestoken, het was wel mooi zo.
Toen hij de mensen de volgende dag  uit de werkplaats haalde vielen de glassplinters op de vloer hem niet eens op. Daarna kwam hij er nooit terug.
 Zo rondde God dan uiteindelijk zijn schepping af in 6 dagen, zonder rustdag. Nou ja, dat was dan de zevende en eigenlijk alle dagen daarna. 
 Aanvankelijk ging hij regelmatig naar de aarde en was dan best tevreden over het eindresultaat.  Zolang hij Adam en Eva niet tegen het lijf liep kon hij er zelfs van genieten. Maar die Adam en Eva: Wat een zeurpieten waren dat! Altijd met zichzelf bezig, altijd ongelukkig, altijd klagen en altijd maar waarom. Waarom dit, waarom dat. Gek werd hij ervan. En hij snapte het ook niet. Zo had hij ze toch niet gemaakt? Wat was daar nou weer misgegaan? Het was werkelijk een totale mislukking, die mens.
Naarmate zijn irritatie over de mensen toenam begon hij de aarde meer te vermijden. Er kwamen ook steeds meer mensen bij en voor de Almachtige viel er navenant minder te genieten. Hij liet zich nauwelijks meer zien en was na enige tijd zo mensenschuw geworden dat niemand meer wist wie hij was of hoe hij eruit zag. De meesten geloofden zelfs niet meer dat hij werkelijk bestond. Anderen hadden zich georganiseerd in exclusieve clubs, die onderling over hem ruzieden en allemaal zijn beste vriend pretendeerden te zijn. Het ging er daarbij soms nogal fel aan toe en een enkele keer liep het zelfs volledig uit de hand.
God vond het allang best. "Laat ze maar mijn vrienden zijn", dacht hij. "Als ik er maar geen last van heb."

Geen opmerkingen:

Een reactie posten