dinsdag 23 juli 2013

Parijs - Hervé Deleu

Door het open venster zweven geluiden binnen van een talmende avond: een merel die niet wil slapen gaan, schrille zwaluwen die hun avondmaal uit de lucht plukken en pianoklanken die rondgestrooid worden vanuit een niet aan te wijzen huis. Het is zomer mijn zomer. Ik ben pas 18 en hopeloos verliefd.
 
Ergens achter de bomenrij aan de horizon woont hij. Hier is hij niet welkom. Hij te oud en ik te jong. Ik sluit mijn ogen en strek een arm door het raam op zoek naar zijn hand. 'Doe dat venster dicht!', klinkt het vanuit de keuken, morgen zit hier iedereen vol muggenbeten. 'Waarom sta je daar elke avond te dromen?' Ik sluit te hard het raam. De droge knal doet mijn zomerwereld uiteenspatten. De merel, de zwaluw en de piano worden, net als mijn geliefde, de toegang ontzegd tot het ouderlijk huis.
 
Maar vanavond is het feest. Mijn lievelingsoom komt op bezoek. Ik val nu eenmaal voor stijlvolle mannen die ook durven. Zoals mij in de armen nemen, mij laten verweren, duwen en stoten en als jonge honden over de vloer rollen. Zolang tot het bitse 'Schei uit!' van tante een einde maakt aan ons rollebollen. Daarom ben ik ook opgewonden door zijn komst. 'Ga je nu nog de tafel dekken?', vraagt moeder. En vader vervolgt: 'Hoor je niet wat moeder zegt?'. Maar ik blijf lachen en kwijt mij neuriënd van mijn taak.
 
Het eten is lekker en het gezelschap aangenaam. Tante leunt voldaan achterover en duwt haar volle borsten naar voor. Vader vangt ze op met een heimelijke blik. Er is ongetwijfeld iets tussen die twee. Als hij ziet dat ik de begeerte in zijn ogen lees, snauwt hij mij toe de tafel te helpen afruimen. Mooie tante lacht als een valse kat. Als ik er moeder in de keuken op attent maak, zegt ze dat ik spoken zie. Dat ik beter vriendelijk zou zijn, want ze verwacht nog een attentie van hen voor het 20 jaar gehuwd zijn met papa.

Moeder heeft sissend gesproken en perst de lippen op elkaar. Over het onderwerp wordt geen woord meer gesproken. Na de koffie rekt tante zich als een poes en wil naar huis. Gespeeld vergeetachtig herinnert oom zich dat hij nog een attentie heeft voor hun huwelijksjubileum: een weekje Ardennen. Moeder bedankt hem met zedige kussen terwijl vaders ogen wat al te lang in die van tante haken en zijn hand haar bips streelt. Ze geniet er blijkbaar van want ze duwt haar kont uitdagend naar achter.
 
Als ze weg zijn, zeg ik dat ik niet mee ga naar die vunzige bossen. 'Wat ga je hier dan doen alleen?', vraagt vader, 'een week rommelen in mijn huis met dat stukske artiest van jou? Je gaat mee en daarmee uit.' Moeder zwijgt, zoals ze al haar hele leven doet. 'Ik wil naar Parijs!' Mijn antwoord jaagt vader op stang. 'Hier zie, dat heeft mogen studeren op mijn kosten en wil nu de chique madam gaan uithangen.' 'Tante is ook een chique madam.' Die zit! Nu zwijgt hij of ontploft. Het is het eerste.
 
Woorden die nu zouden volgen kunnen alleen nog onherstelbare schade toebrengen aan het gezin. Zolang de ontrouw van vader niet met woorden wordt uitgesproken, is die er niet echt. In een stilte die doodt, loop ik naar mijn kamer en gooi het raam wijd open. Kom merel, kom zwaluwen, kom mijn lief en ook jullie, muggen. En als ik morgen vol beten sta, weet ik tenminste dat ik lééf.
 
Wat verderop in het veld symboliseert de hoge ijzeren hoogspanningsmast de Eiffeltoren. Ik ben weggelopen van huis en wandel aan de hand van mijn artiest in de richting van het Musée Rodin. Parijs is een bonte mengeling zonder enige vorm van logica. En zo heb ik het graag. Elke stap leidt ons verder in een geurende droom van zwarte koffie, tabak en vers stokbrood. In kleine bistros bieden minnaars hun minnaressen tegen de middag een glas rosé aan en tegen de avond een bed. Omringd door een hectaren grote tuin, oogt het museum als een echt kasteel. Kegelvormige taxusbomen en mooi geknipte buxushagen garanderen een oase van stilte in een labyrint van mannelijke en vrouwelijke torsos.
 
Natuur en mens: de twee grote bronnen voor elke artiest. Waarheid en glimlach. En glimlachen doen de honderden rozen, bloeiend in allerlei kleuren en ruikend naar tijdloosheid. In fel contrast met deze liefelijkheid staan achter in de rozentuin de monumentale bronzen Poorten van de Hel. Weet je ook waar de Poorten van de Hemel zijn?, vraag ik hem. Hij kijkt mij beduusd aan. Ik weet het, zeg ik. Hel en hemel ontmoet je niet aan het eind van je leven. Ze zijn hier en nu. Binnen in je. De deuren ernaar bevinden zich vlak naast elkaar. Een lichte verschuiving in je gedachten en je gaat van de hel naar de hemel of omgekeerd. Zoals je een raam opent of sluit.
 
Ik hoor moeder de trap opkomen. 'Waaraan denk je?', vraagt ze bezorgd. 'Waaraan denkt De Denker?', antwoord ik haar. Ze begrijpt het niet. Ik sluit het raam, ban Parijs uit mijn hart en geef haar een kus. 'Ik kom wel mee naar de Ardennen', stel ik haar gerust. 'Ik laat je niet in de steek. Nu nog niet.' 'Kind, het is allemaal zo eenvoudig als je jong bent.' Ze glimlacht zoals alléén een hulpeloze moeder dat doet.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten