***
Proloog
Ik moest haar redden uit zijn klauwen,
voordat ze zich niets meer herinnerde. Ik rende zo hard als ik rennen
kon, maar ik wist dat ik nooit sneller zou zijn. Toch zou ik het
proberen, of probeerde ik het eigenlijk al, voor Alicia. Alleen voor
haar.
De mannen achter mij kwamen steeds dichterbij, voor me kon ik de ingang
van het UMCG al zien. De bomen werden al een beetje kaal. Het begon al
kouder te worden. Ik zag de witte wolkjes van mijn adem. Vroeger vond ik
het UMCG leuk, ik kreeg altijd leuke speeldingen en suprise-eieren. Nu
was het ziekenhuis een hel op zichzelf. Ik kwam aan bij de deur, scande
mijn gestolen kaartje en ging naar binnen, de deur sloot zich achter me.
Nog steeds rende ik. Ik wist waar ze was, ze waren zo geordend dat ze
niet moeilijk te vinden was. Alles was klinisch en schoon, alles was wit
en onpersoonlijk. De kamers waren op alfabet, weer zo'n tic van wezens,
alles moest netjes en schoon zijn. Alicia lag ergens in het begin,
dankzij haar naam. Nog nooit was ik haar ouders zo dankbaar dat ze haar
een naam met een A hadden gegeven. Toen ik haar naam zag staan, kon ik
de adem van de mannen al bijna voelen. Nogmaals gebruikte ik mijn pasje
en sloeg ik de deur achter me dicht. Ik hoorde één van de mannen iets
naar de andere roepen. Eigenlijk waren het misschien niet eens mannen,
dat hing ervan af welk wezen er in hun zat. Die vieze kleverige dingen,
die zich vastmaakten in je hersenen. Ik had een verhaal gehoord dat ze
geplant werden via de neus. Maar ik had nu geen tijd om daarover na te
denken, ik moest opschieten.
Ik zag Alicia liggen op een bed, bedekt met slechts een dun laken en
een licht satijnen négligée, ze leek het moeilijk te hebben,
waarschijnlijk was ze in gevecht met zichzelf. Ik zag potjes en
kannetjes op een kastje naast haar, op één ervan stond: 'laglise: voor
een mooie glanzende huid'. Ik vroeg me af of ze het al op Alicia's huid
hadden gebruikt, ik keek beter naar haar handen, ze waren nog net zo
prachtig als eerder. Die zachte tedere vingers, die ik zo vaak had
gevoeld. Nu hoorde ik hard gebonk tegen de deur, alsof ze er met een
boomstam tegen aansloegen. De deur, die ik van binnenuit op slot had
gedaan met mijn gestolen pasje, schudde heen en weer. Ik realiseerde me
dat ik snel zou moeten handelen. Ik liep naar Alicia toe en probeerde
haar wakker te krijgen, maar het lukte me niet, ze leek in een soort
Trance te zijn. Zou ik te laat zijn? Op dat moment hoorde ik een krak en
was ik binnen een seconde omringd door de mannen. Ik zag het zo
gevreesde voorwerp, de laser met verdovend licht, tevoorschijn komen en
wist dat ik verloren was.
***
Jelle
Toen ik wakker werd uit de zwarte
diepte, was alles nog steeds, maar anders zwart. Ik zag een klein scherm
in het midden van de zwarte leegte, een soort televisieschermpje. Toen
ik het zag, moest ik even nadenken over wat ik daar zag. Al gauw drong
het tot me door, dat dat de werkelijkheid was, hetgeen dat mijn lichaam
nu zag. Ik probeerde me te verzetten, maar ik zag, of voelde, nergens
iets waartegen ik me kon verzetten. Ik kon niks, mijn armen kon ik niet
bewegen, het was alsof ik een film zat te kijken en wilde dat de
hoofdpersoon iets anders deed. Maar ik kon niets. Toen hoorde ik een
stem.
''Ben je al bang?'' Het wezen in mij sliste een beetje, en ik wist
zeker dat het op een slang leek, een slijmerige, kleverige slang. Ik
voelde me bang, en bekeken.
''Dat dacht ik al...'' De stem gaf antwoord op mijn niet uitgesproken
antwoord, 'Ja'. Ik wist dat ik me niet moest overgeven, dat leek me het
beste. Opeens zag ik op het scherm Alicia verschijnen. Ze lag nog steeds
op dezelfde plek, op dezelfde manier.
''Ja, je vriendinnetje is een volhouder. Maar ze geeft het wel op,
ooit. Net als jij.'' De rillingen liepen me over mijn rug heen. Soms
wilde ik dat ik honderd jaar geleden had geleefd. Dat ik dit nooit had
meegemaakt. Maar dan voelde ik me egoïstisch, want er zouden altijd
mensen zijn die dit zouden meemaken. Als ik probeerde te zien wat er
naast me was, voelde ik mijn lichaam zich verzetten tegen het wezen.
Maar ik was niet sterk genoeg, niet sterk genoeg om van dit wezen te
winnen.
***
Abbigale
Het lichaam van de jongen verzette
zich tegen mij, het was nu van mij, ik zou wel winnen. Ik wist dat hij
van het lichaam naast mij hield. Het meisje was mooi, ze had een licht
getinte huid en donker golvend haar. Haar huid was zacht en glanzend.
Zij was hoe ik zou willen zijn, mooi. Lelijk, dat was ik, ik kon in nog
zo'n mooi lichaam worden gestopt, zelf bleef ik een vieze kleverige
slang. Dit prachtige meisje was jaloersmakend. Zij was de reden dat ik
hier was, dan zou hij sneller wegkwijnen. Hoopte ik. Maar wat als ik
eerder zou wegkwijnen, eerder zou instorten bij het langdurig kijken
naar haar perfecte gezicht, haar prachtige ogen en haar mooie handen? Ik
had nog nooit zo'n sterke ziel gevoeld als die van de jongen. Zo'n
sterk eigen geloof. Mijn onzekerheid kwam terug, dat had ik door, maar
ik overtuigde mezelf ervan dat ik niet kon verliezen van een mens. We
wisten dat zij de zwakste wezens in het sterrenstelsel waren. Dat denken
we, verbeter ik mezelf. Ik twijfelde vaak aan onze zekerheid over ons
zelf. Soms dacht ik dat we helemaal niet zo sterk waren, maar dat we
alleen te egoïstisch waren om iets anders te denken. Maar zo mocht ik
niet denken, want dan zou ik gestraft worden. Ik zag het meisje
gespannen kijken. Haar ogen waren open, maar er zat geen leven in. Was
dit ons effect? Was dit wat wij van de mensen maakten? Dit lichaam leek
mijn twijfel te vergroten. Ik had zin om weg te rennen. Weg uit dit
gebouw. Weg uit dit leven. Wegrennen en de wereld veranderen.
''Waarom doe je dit?'' vroeg de jongen in mijn hoofd aan mij. Hij zette
me aan het denken. Waarom doe ik dit? Omdat al mijn soortgenoten dit
doen? Omdat ik erbij wil horen? Omdat ik het gevoel wil hebben machtig
te zijn?
''Ik weet het niet.'' zei ik eerlijk. Na dit gezegd te hebben, kon ik
mezelf wel voor mijn kop slaan, als ik er een had gehad, het slechtste
wat ik had kunnen doen, had ik gedaan. Ik had de jongen mijn twijfels
laten zien.
''Laten we dan wegrennen, weg uit dit rare leven, laten we proberen de
mensen te redden, te redden van de wezens die niet zijn zoals jij. Die
niet zo aardig en gevoelig zijn.'' Wat hij zei, vleide me, ik was nog
nooit aardig of gevoelig genoemd, zelfs niet door mijn bloedeigen man,
waarvan ik nu niet eens wist waar hij was. Zou hij behoren tot die
slechte wezens? Zou de jongen hem willen doden? Ik voelde wel wat voor
het plan van de jongen, gewoon wegrennen, en proberen iets goeds te
doen.
''Wat als ik zou zeggen dat ik mee zou willen doen? Zou je me dan geen
eng, slijmerig beest meer vinden? Zou je me dan zien zoals ik ben, niet
qua uiterlijk, maar qua innerlijk?''
''Ik vind je nu al geen eng slijmerig beest meer, en ik wil je niet
overhalen iets te doen, door op je in te praten. Je bent daar te aardig,
te menselijk, voor. Je hoeft niet mee te doen, zodat ik je aardig vind,
ik wil dat je meedoet omdat je het wil. Omdat je echt zo aardig en
menselijk bent, als ik denk dat je bent.'' Zijn woorden drongen tot me
door, en ik wist dat ik mee wilde doen, maar liet ik daarvoor mijn
soortgenoten in de steek? Zou ik daarvoor alles opgeven, dat ik tot nu
toe had gehad. Mijn gevoel zei: 'Ja, ja, ja!', maar mijn hersenen
zeiden: 'Nee!'. Mijn gevoel had altijd gelijk gehad, tot nu toe. En ik
wist diep in me dat ik voor mijn gevoel moest gaan.
''Ik doe mee, maar eerst wil ik nog wat over je weten. Je hoeft geen
antwoord te geven op mijn vragen, maar ik zou wel graag meer over je
weten. Hoe heet je? En hoe was het op aarde voordat wij kwamen?''
''Mijn naam is Jelle White, en ik ben 17 jaar oud. Op aarde was het
niet zo perfect als je nu misschien denkt. Er waren oorlogen en er was
veel geweld. Mensen deden alles voor een beetje geld, nergens is meer
groen te bekennen, omdat ze het allemaal hebben platgewalst. Alles voor
een beetje geld. Overal wolkenkrabbers, overal fabrieken. De mensen
dachten het perfect te hebben, maar eigenlijk was het vreselijk, we
vervuilden onze planeet. Dat veranderde toen jullie kwamen, jullie
zorgden beter voor de planeet, dankzij jullie kan hij waarschijnlijk nog
jaren mee en zullen er misschien ooit weer een noordpool en zuidpool
zijn.''
''Wat zijn de zuidpool en noordpool?'' onderbrak ik hem. Misschien vond
hij het stom dat ik hem had onderbroken, maar dat liet hij niet merken.
''De noordpool en de zuidpool, waren twee stukken ijs. Een op de
noordpool van de aarde, en een op de zuidpool van de aarde. Die op de
noordpool bestaat nog steeds als een stuk land. De zuidpool daarentegen
was alleen maar van ijs, alles is gesmolten dankzij de
klimaatverandering. Nu de klimaatverandering juist de andere kant
opgaat, het wordt kouder, kan er weer ijs komen op de polen. Het zag er
prachtig uit, al die sneeuw en al dat ijs, het was gewoon prachtig. Ik
heb er alleen maar oude foto's van gezien.'' was zijn antwoord. Hij
klonk opgelucht dat hij dit aan mij kon vertellen.
''Bedankt, voor het vertellen van je verhaal, maar wil je nu verder gaan waar je was gebleven?''
''Waar was ik ook al weer?''
''Op het moment dat wij kwamen.'' Hij ging verder met vertellen.
''Jullie kwamen en er kwam een ander soort geweld gepaard met de vrede
voor de planeet die jullie brachten, een soort geweld dat niemand hier
kende. Het maakte de mensen bang, we gingen ons verstoppen, ik verstopte
me ook. Vanaf dat moment weet je hoe het op aarde was.'' Wat hij
vertelde maakte me bang, bang voor mezelf, voor onze eigen soort. Was
wat wij deden, een soort geweld? Nu ik erover nadacht snapte ik de
vergelijking wel.
''Mijn naam is Abbigale, laten we weggaan.'' was mijn enige reactie.
Ik rende. Rende weg. Voor me zag ik de Martinitoren te voorschijn
komen, boven de hoge huizen. Naast me was het Werkman college. Ik rende
verder. De Martinitoren, eindelijk. Ik keek in mijn tas, waar nog net
één euro in zat. Nog niet eerder was ik de jongen, Jelle, zo dankbaar
dat hij een tas bij zich had gehad. Hiermee kon ik de entree betalen. Ik
gooide de munt in de automaat en rende de trappen op.
''Aaaaaaaaaaaaaaah'' ik hoorde mijn gil door de ruimte gaan. Het was
een mannelijke gil. Daar moest ik nog aan wennen, het was geen hoge gil,
het was een gil die niet klopte. Een man die gilt was iets wat je niet
vaak hoorde. Voor mij lag een lichaam, een lijk. Naast het lijk lag een
steen, minstens zo groot als het lichaam. Ik schrok zo erg, dat mijn
eerste reactie gillen was. Ik hoorde mijn gil nog na-echoën. Het lichaam
was van een wat oudere man. Ik schatte hem in de 50. Ik zag dat hij
vermoord was, hij was van het bovenste platform af gegooid door iemand.
Ik zag het gat in de balustrade, dat waarschijnlijk was gecreëerd door
de steen. Het voelde in de ruimte kil en koud, de stenen hielpen niet
mee om het gezelliger te maken, maar vooral was er ook een geur die ik
associeerde met de geur van de dood. Zou een wezen dit hebben gedaan?
Maar waarom? Waarom zou een wezen een mens, wat ze nog konden gebruiken,
doden? Hun gevecht met de wezens was hier en nu echt begonnen.
***
Alicia
Mijn wezen had mij in zijn macht, maar ik zou me niet overgeven.
Zeker niet nu ik Jelle had gezien. Hij probeerde me wakker te krijgen.
Vervolgens hoorde ik dat ze hem in hun macht namen. Ik vroeg me af wat
voor wezen er nu in hem zat. Of hij zich al had overgegeven. Net stond
hij nog naast me, of, verbeterde ik mezelf, zijn lichaam stond naast me.
Opeens was het weggerend. Alsof het vluchtte. Zijn gezicht stond niet
meer gespannen, of in gevecht. Eerder vastberaden. Ik kende dat gezicht
maar al te goed, dan had Jelle een plan bedacht, wat hij briljant vond.
Soms was hij er niet zeker van was of het plan zou werken, maar wel
zeker dat hij het zou proberen. Ik wist niet of ik blij of bang moest
worden van dit gezicht.
''Blij.'' zei de stem in mijn hoofd grimmig. Hoezo? Dacht ik.
''Ze vlucht, met hem.'' dit was zijn antwoord op mijn niet uitgesproken
vraag. Er zat dus een vrouwelijk wezen in hem, en Jelle was er nog.
''Maar ze zal niet ver komen, wees maar gewaarschuwd, ze zal het niet
redden, ze is zwak. Dat toont ze aan door zichzelf te laten beïnvloeden
door een mens.'' Mijn blijdschap van een paar seconden geleden werd de
grond in geboord. Waarschijnlijk zou hij het niet eens redden tot de
Grote Markt. Ze zouden hem te pakken krijgen voor hij de kans kreeg iets
te doen. Ik dwong mezelf rustig te worden, gestresst was ik kwetsbaar.
Dat mocht ik niet zijn. Ik kwam tot rust en zei tegen mezelf dat Jelle
slimmer was dan ze dachten. Hij was al zo ver gekomen. Hij zou winnen
van de wezens. Ik was weer rustig, kalm en had vertrouwen in Jelle.
Ik had gemerkt dat het televisiescherm soms zwart werd, waarschijnlijk
sliep het wezen dan. Elke keer als dat gebeurde probeerde ik iets te
bewegen, inmiddels had ik een keer op mijn lip gebeten en mijn pink
bewogen. Ik had meer macht als hij sliep, en ook zou hij het anders
merken en zich verzetten. Dan zou het me waarschijnlijk niet lukken. Het
maakte me zekerder, het betekende dat er een manier was om zelf weer de
macht over mijn lichaam terug te krijgen. Het gaf me hoop, zowel voor
mij als voor Jelle.
***
Jelle
Ik was erachter gekomen dat mijn
wezen Abbigale heette. Ze was eigenlijk best aardig, zeker nu we waren
gevlucht. In gedachten ging ik terug naar het moment dat Abbigale had
gezegd dat ze wou ontsnappen. Het was een raar moment geweest, met veel
verwarring. Uiteindelijk waren we weggerend, samen, ze had me wat van de
controle gegeven. Ik kon zelf ergens heen kijken. Zelf iets doen. We
waren naar de Martinitoren gerend, we zouden naar boven rennen en
vervolgens de stad overzien. Dan hadden we in ons hoofd waar de wezens
allemaal waren, maar alles verliep niet helemaal als gepland. We vonden
hem. Hij lag op zijn buik, met zijn hoofd in een onmenselijke positie
opzij. Binnen een seconde zag je dat hij van het bovenste platform was
afgeduwd. Of afgesprongen, mompelde een klein stemmetje in mijn hoofd.
Maar dit zag er niet uit als zelfmoord, zeker niet. Het was een man,
zijn haren werden al grijzig. Abbigale en ik dachten allebei dat hij in
de 50 was. Hij was groot, zo'n één meter negentig. Zijn schoenen waren
gescheurd door de scherpe kiezels die van het brokstuk naast de man
kwamen. Zijn jasje vies, zijn haren bebloed. Ik hoorde mezelf gillen, ik
had mezelf nog nooit horen gillen, en het klonk ook niet echt gewoon,
alsof ik dat elke dag deed.
Ik voelde mezelf naar voren bukken, naar de man toe. Ik wist dat
Abbigale dit deed, en het voelde raar om iets te doen, wat je niet zelf
deed. Ze vertelde me dat ze wilde uitzoeken of hij gedood was door een
wezen, als dat zo was, moesten ze dat wezen zien te vinden. Dat zou het
begin kunnen zijn van een opstand. Als andere wezens, als Abbigale, en
mensen hiervan zouden horen en de moordenaar, een slecht wezen, zouden
zien, zou er misschien een opstand ontstaan. Misschien zouden we wel
winnen, maar zo ver vooruit konden we nog niet kijken.
Ik was het met haar eens.
***
Abbigale
Ik bukte voorover en voelde voorzichtig in de zakken van de man, niks.
Pas toen viel het kleine heuptasje van de man me op. Voorzichtig deed ik
het open en zag een telefoon, portemonnee, en een cadeau,
waarschijnlijk een boek. Het cadeau trok mijn aandacht. Ik scheurde het
open, er zat een kaartje in: 'Voor mijn allerliefste dochter Bella, van
Papa''. Het boek was ''Hongerspelen'' door Suzanne Collins, het was
duidelijk niet nieuw gekocht en waarschijnlijk was het een vervanging
voor een cadeau dat je in deze wereld niet meer durfde te kopen, als
mens. Het boek kende ik wel, of eigenlijk kende Jelle het, waardoor ik
wist waar het over ging. Ik werd verdrietig van het idee dat deze man
kinderen had. Toen ik besloot dat ik niks uit het boek kon halen, ging
ik naar de portemonnee, een leren, duur, hier kon ik meer uit opmaken.
De man heette Adam Smith, was 54 jaar oud en was de burgemeester van
Groningen. Jelle en ik zaten aardig goed met onze schatting van in de
50. Dat was dan ook alles wat er in zat, een rijbewijs en een pasje,
waarschijnlijk om het stadhuis in te komen, het leek al een tijd niet
meer gebruikt, hij was ondergedoken geweest. Dat was wel duidelijk na
het zien van het oude boek en het al niet meer geldige pasje.
''Pak de telefoon eens'' hoorde ik Jelle in mijn hoofd zeggen. Ik pakte
de telefoon en zette hem aan. Meteen verschenen er op het schermpje
letters:
'Als iemand dit leest, dan ben ik dood. Lees dit goed, dit wordt maar één keer getoond.
Door dit nieuwe systeem ben ik vermoord, door de wezens.
Ik wou ze stoppen, daarom ben ik vermoord.
Mijn familie is ondergedoken, waar zeg ik niet, voor het geval dit
wordt onderschept. Als je dit leest en je bent niet een van hén, probeer
ze dan alsjeblieft te vinden.
Adam'
Nu waren we er zeker over, hij was vermoord door een wezen, ons vermoeden was goed.
''Ik denk dat we ons beter kunnen concentreren op ons verzet, dan de
moordenaar proberen te vinden, dat lijkt een onmogelijke zaak.'' Jelle
leek overtuigd van wat hij zei, en ik geloofde hem. Behalve als de
moordenaar nu opeens voor onze neus stond, zou het ondoenbaar zijn hem
te vinden.
''Oké, we gaan alsnog naar boven om te kijken waar de meeste wezens
zijn, en gaan naar de gebieden met de minste wezens. Daar gaan we op
zoek naar schuilplaatsen van mensen, die mensen halen we over ons te
helpen in opstand te komen. Dan ga ik, alsof jij er niet meer bent, naar
de andere wezens, en probeer erachter te komen of er een paar willen
helpen.''
***
Jelle
''Is goed!'' antwoordde ik haar. We maakten ons klaar om naar boven
te gaan, Abbigale stopte het boek en de portemonnee in mijn tas. We
dachten ons plan nog een keer over, zodat we het allebei kenden.
Een knal op het plateau boven ons, maakte ons wakker uit onze
gedachten. Ik schrok. Met een sprongetje naar achter liet Abbigale mij
merken dat ze ook schrok. Daarna kalmeerde ze en rende ze naar boven.
Daar zag ik een man, duidelijk beheerst door een wezen. Je zag meteen
dat hij een slecht wezen was, aan zijn betrapte blik en woeste, zwarte
ogen. Ik dacht dat hij gewoon slecht was, maar Abbigale dacht dat hij
onze moordenaar was. Net als we hebben bedacht de moordenaar niet te
zoeken, staat hij in één keer voor onze neus. Kennelijk waren wij zo
snel na de moord gekomen dat hij niet weg had kunnen komen. Abbigale
scheen het wezen te kennen, ik had gehoord dat wezens wisten welk wezen
er in welke mens zat.
''Wat heb je gedaan?'' Ze vertelde me in gedachten dat hij vroeger haar
echtgenoot was geweest, toen ze op hun eigen planeet waren.
''Alles wat nodig was om ons systeem te beschermen.'' Het wezen had
niet door dat ik er nog was. Hij probeerde haar over te halen met zijn
charmes.
''Ik snap het, maar gaat dit niet wat ver?'' Abbigale glimlachte
verleidelijk naar hem, deels gemaakt, deels echt, al met al was het
lastiger in mijn lichaam.
''NEE!!!! Wij moeten winnen, wij moeten alle mensen overwinnen!'' Hij
wilde de mensen vernietigen! Hij wilde ons laten verdwijnen, hij was
radicaal. Dat wist ik zeker, maar had Abbigale het ook door? Kon ze haar
liefde voor hem opzij zetten voor de rest van de wereld? Ik wist dat
Abbigale keek in zijn zwarte ogen en niets zag dan haat. Elk sprankje
liefde was verdwenen. Maar had ze het ook door, en kon ze er mee omgaan?
''Nee, wij moeten een lichaam hebben, dat betekent niet dat we alle
mensen moeten wegvagen!'' Ik voelde, naast mijn woede, ook de woede van
Abbigale door mijn lichaam razen. Ze kon hem niet meer uitstaan. Opeens
kwam de man woedend op ons af, binnen een seconde wist ik wat hij wou
doen. Hij wou ons van de rand afgooien!
''Jij gaat eraan voor deze vreselijke gedachten! Hoe kun je ook maar
een greintje medelijden hebben met die sneue mensen. Die piepkleine
wezens in ONS heelal!'' Nu bereikte mijn woede een toppunt, hoe durfde
hij zichzelf boven alles te zetten, het waren wel de mensen, die
zogenaamde piepkleine wezens, die ervoor zorgden dat hij een lichaam
had! Langzaam zag ik de man dichterbij komen, ik voelde de pijn in
Abbigale op het moment dat ze besloot dat het ik of hij was. Op het
moment dat ze besloot voor mij te gaan, voelde ik het verdriet dat het
haar deed dat ze met dit wezen moest vechten. Langzaam voelde ik mezelf
naar achteren lopen, er verscheen een glimlach op het gezicht van de
man.
''Spring je liever zelf?'' vroeg hij.
''Nooit! Nooit van mijn leven zal ik sterven voor jou!'' Langzaam kwam
de man nog dichterbij, ik liep nog verder naar achter, tot ik op het
randje van het plateau stond. Ik stond precies bij het stuk dat al was
weggeslagen door de steen. Als ik nog één stapje naar achter zou doen,
zou ik vallen. Toch was ik niet bang, want ik voelde dat Abbigale ons
niet dood zou laten gaan. Op het moment dat hij ons had bereikt, sprong
Abbigale naar voren en pakte hem vast. Ook al was ze nog zo slim geweest
met deze handeling, toch had hij haar door, en toen ze wou zorgen dat
hij op de rand stond duwde hij haar terug. We vielen van de rand af. Nog
net kon ze zich vasthouden. Ze klom weer omhoog en terwijl ze dat deed,
voelde ik de wraak die Abbigale wou nemen. De man was zo verbaasd dat
ze niet al gevallen was, dat ze de tijd had om weer op de grond te komen
staan en vervolgens in één draai de rollen om te draaien. Nu stond hij
op het randje en waren wij degene die hem er elk moment vanaf konden
gooien.
''Dit is het laatste moment waarop je iets kan zeggen, heb je nog een laatste woord?''
''Ja, ik zal me nooit laten vermoorden!'' En op dat moment zette hij de
stap naar achter, hij viel en viel, tot je een knal hoorde en daarna
intense stilte. Toen Abbigale keek, zag ik een levenloos lichaam liggen.
''We moeten snel naar het ziekenhuis om Alicia te redden.'' dacht ik.
''Ja en ik weet hoe je haar moet redden, kijk maar eens in je zak.''
Even kreeg ik de beheersing over mijn lichaam terug. Ik voelde in mijn
broekzak en haalde er twee flesjes uit, ze waren gevuld met een
doorzichtige vloeistof.
''Wat is dit?''
''Deze vloeistof vermoordt het wezen in je, en geeft de macht dus weer
terug aan de mens zelf. In het begin durfde ik je dit niet te vertellen,
uit angst dat je ons zou uitroeien en dat het je niet uit zou maken wat
voor wezen het was. Nu ken ik je, en ik weet ik dat je dat nooit zou
doen. En ik weet dat je het nooit zou vertellen aan iemand die ons wel
allemaal zou willen doden. Een voorwaarde is wel dat de mens nog leeft
in het lichaam, anders krijg je een zielloos lichaam, levenloos. Dat is
zo bij Alicia, dus geef haar dit en ze komt terug. Ik vertrouw je Jelle,
zorg er alsjeblieft voor dat ik hiermee geen grote fout maak.''
***
Alicia
Daar stond hij, vlak voor me. Ik zag dat hij nog steeds bezeten was door het wezen, maar dat hij er ook nog steeds was.
''Heey Alicia, kan je me horen? Ik heb de controle even gekregen van
Abbigale. Ik wou zeggen dat ik van je hou en dat ik je ga redden. Wees
niet bang, okè?'' Ik voelde me totaal niet bang, Jelle was bij me. Ik
zag een buisje met een vloeistof en het laatste dat ik me herinnerde was
dat mijn wezen tegenstribbelde.
Ik werd wakker en voelde dat het wezen weg was. De wereld was niet meer
een klein televisieschermpje, maar het was gewoon normaal. Het was
Jelle gelukt! Opeens vroeg ik me af waar hij was, ik keek om me heen en
niets hield me tegen! Jelle stond naast me, hij glimlachte naar me, toen
dacht ik na. Hij was bevriend geworden met zijn wezen, hij had haar
toch niet ook vermoord?
''Heb je Abbigale vermoord?'' vroeg ik, terwijl ik eerst moest denken
voor ik wist hoe ik mijn mond precies moest bewegen om een woord te
vormen. Ik moest er nog aan wennen zelf weer de leiding over mijn
lichaam te hebben.
''Nee, ze is overgeplaatst in een ander lichaam, ze heeft het grootste
deel van de wezens over kunnen halen niet meer mensen dan er nu al zijn
veranderd te veranderen. De slechte wezens zijn allemaal verdreven,
teruggestuurd naar hun planeet of gedood met hetzelfde middel als waar
jouw wezen mee is vermoord. Abbigale's nieuwe lichaam was al
overgenomen, wezenloos en de mens was er niet meer. Abbigale kon er
meteen in. De familie van de burgemeester is uit hun schuilplaats
gekomen, toen iedereen feest vierde. We zijn vrij, Alicia! Terwijl jij
bezig was jezelf te worden, is er een opstand begonnen, Abbigale heeft
de goede wezens van haar gelijk overtuigt en ze kwamen in opstand met de
slechte wezens! Ik kan het zelf nog bijna niet geloven!'' Het was
lastig om allemaal in één keer te verwerken. Maar de grote lijnen had ik
door, ik was gelukkig.
''Ik ben mezelf weer! Ik wou je nog wat vertellen Jelle..''
''Wat dan?''
***
Jelle
''Ik hou ook van jou!'' De woorden drongen langzaam tot me door. Toen
bedacht ik me iets. Toen ik Abbigale in mij had, had ik iets bedacht. En
dat zou ik nu uitvoeren.
''Lieve, lieve Alicia, wil je met me trouwen? Ik heb nog geen ring maar ik zal er gauw een kopen, als je ja zegt natuurlijk..''
''Ja'' ze nam me in haar armen en stond langzaam op, zich bewust van
elke beweging die ze maakte. Op dat moment was ik de gelukkigste mens
die er bestond, met de wezens meegerekend.
***
Epiloog
''Alicia Johnson, neem jij Jelle White tot je wettige echtgenoot, tot de dood jullie scheidt?'' De ambtenaar keek Alicia aan.
''Ja!'' ze lachte naar Jelle.
''Jelle White, neem jij Alicia Johnson tot je wettige echtgenote, tot de dood jullie scheidt?'' Nu keek hij Jelle aan.
''Ja!''
''Dan mogen jullie elkaar nu kussen.'' En ze kusten elkaar innig, tot
ze werden afgeleid door een groot applaus. Ze liepen lachend naar hun
vrienden en familie. De zon scheen en de tuin was prachtig verlicht.
Abbigale stond vooraan, en Jelle liep naar haar toe. De bruiloft was
prachtig, hij was in hun tuin, van de bloemen tot aan het eten, alles
was perfect. Het zwembad glom in de zon. Dit was hun huis, hun villa, ze
hadden het gekregen, omdat ze de wereld hadden gered. Hij was er trots
op.
''Veel geluk samen!'' zei ze formeel. ''En vergeet niet dat dit er
zonder mij nooit was geweest, hè?'' Haar lach maakte hem vrolijk. Ze had
nu een lichaam dat ze graag wilde, blonde lange haren, een mooi slank
gezicht. Ze was zichzelf in dat lichaam, ze leek zich goed te voelen.
Het lichaam hoorde nu bij haar.
''Hoe zou ik dat nou kunnen vergeten, je bent als een zus voor mij!'' En dat was echt waar.
''KOM!'' Alicia riep hem, ze stond bij het zwembad, ze trapte haar
schoenen uit en legde haar sieraden erbij. Jelle liep naar haar toe, en
samen sprongen ze in het water.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten