vrijdag 17 februari 2012

In staat om te doden

door Agmar van Rijn


In Loppersum stapt ze in. Een smalle vrouw in een groenwollen jas, met een vilten hoedje op. De vrouw kijkt even om zich heen en beent dan kordaat naar een zitplaats.
‘Goedemorgen. Hier is nog wel een plekje voor mij, hè?’
Met een bijna samenzweerderige glimlach gaat ze tegenover Fien zitten. De hele wagon nog leeg, maar natuurlijk moet ze juist hier gaan zitten. Fien reist met opzet meestal pas met de trein van half tien naar haar werk, zodat ze niet bil aan bil hoeft te zitten met wildvreemde mensen, en geen obligate gesprekken hoeft te voeren met halve kennissen. Stijfjes knikt ze naar de oudere vrouw, en kijkt weer in haar pocket.
‘Ben jij niet de dochter van dokter Laarman uit Appingedam? Wat leuk, ik ken je moeder van de Wereldwinkel. We zijn daar allebei vrijwilliger.’
Fien onderdrukt met moeite een zucht. Toch maar beleefd blijven.
‘Ja, ik dacht al dat ik u herkende, u bent toch mevrouw De Vrij? U woont in Loppersum?’
Het gezicht van de dame licht op.
‘Ja! Wat goed van je! Ik ben Maartje de Vrij. Kind, wat zal je moeder trots op jou zijn, zo’n grote dochter.’
Voldaan en opgewekt kijkt mevrouw de Vrij naar Fien. Onmogelijk om nu nog terug te keren naar haar boek, terwijl het net zo spannend is.
‘Wat lees je?’ Maartje de Vrij werpt een blik op Fiens kaft.
‘Minette Walters! Wat toevallig, ik heb álles van haar gelezen! Oh, die is heel goed, De Beeldhouwster. Ik vind dat zo knap, hoe zo’n schrijfster speelt met de verwachtingen die we hebben van moordenaars.’
Fien herinnert zich flarden van verhalen van haar moeder. Omdat Maartje de Vrij met haar moeder samenwerkte in de Wereldwinkel vond ze het kennelijk voor de hand liggen om nu en dan langs te wippen voor een kopje thee, en ze liet dan nooit na een nieuwsgierige gang door de dokterswoning te maken. Fiens moeder hoefde maar even een kopje thee te gaan zetten of Maartje wandelde alweer via de hal een slaapkamer binnen. Normaal gesproken is Fiens moeder erg gastvrij, maar ze had bij een zoveelste onaangekondigd bezoek botweg gezegd dat het niet zo goed paste. Het gesprek dus maar neutraal houden, je moet je door zulke mensen vooral nooit laten uithoren over je privéleven.
Fien kijkt in het ronde gezicht van mevrouw de Vrij. Haar grijzende haren zijn weggestopt onder de hoed, maar een paar springen er eigenwijs onderuit. Plots schiet haar een kinderliedje te binnen, ‘vol verwachting klopt mijn hart…’ Het is een beetje sneu om het gesprek met haar reisgenote echt af te kappen. Ze kan gerust wat babbelen over het boek, een theoretische discussie voeren, zonder dat ze het achterste van haar tong laat zien over haar eigen besognes.
‘De verwachtingen die we hebben van moordenaars, daar zegt u me wat! Dat is een heel goed thema voor een schrijver, want heeft u er wel eens eentje gezien? Wat denkt u, hoe zou een moordenaar eruit zien? Zie je aan iemand dat hij slecht is, of hij in staat is om te doden? We denken natuurlijk allemaal dat we nog nooit een moordenaar hebben ontmoet, maar ze moeten er toch zijn, nietwaar?’
Maartje de Vrij legde haar platte hand op haar hals en slaakte een hoge giechel.
‘Mijn hémel meid, daar zeg je me wat! Misschien zijn ze wel onder ons!’
Maartje de Vrij trekt haar handtas wat meer naar zich toe op haar schoot. Een rimpel is in het voorhoofd van de oudere vrouw verschenen. Fien moet eigenlijk wat lachen om deze theatrale reactie. Ze doet haar boek dicht. Ze kijkt naar buiten, station Stedum, en besluit de vrouw niet te plagen.
‘Ach mevrouw de Vrij, er moeten dan natuurlijk ook vermoorde mensen zijn. We kunnen wel zwaar op onze hoede zijn, en speurend om ons heen gaan kijken, maar zolang u en ik allebei niemand kennen die werkelijk door een misdrijf om het leven is gekomen, is er helemaal niets aan de hand.’
‘Nee, dat is zo natuurlijk. Maar je moet niet vergeten dat ik wat meer levenservaring heb dan jij, Fiep.’
‘Fien is het. Fien.’
‘Oh ja, dat is ook zo. Nou, Fientje, ik heb weleens zoiets meegemaakt hoor, zoiets dat je een eh… verdacht sterfgeval zou kunnen noemen.’
Knikkend, ineens met ernstige blik, kijkt mevrouw de Vrij uit het raam. Het is moeilijk iemand serieus te nemen die met een geruit vilten hoedje reist, en die het ene melodramatische gebaar aan de andere boude opvatting rijgt. Mevrouw de Vrij zorgt voor kriebel, op een onbepaalde plek, waar ongeloof en nieuwsgierigheid om voorrang strijden.
Je kunt haar bijna niet serieus nemen, maar toch hoort ze zichzelf alweer doorvragen.
‘Oh ja? Iets dat u hebt gehoord, of heeft u het zelf gezien? En, hoe zag de moordenaar er dan uit, mevrouw De Vrij?’
‘Nou dat ís het nu juist! Ze hebben er nooit iemand voor gepakt! En zo was het niet, het is niet zomaar een kletsverhaaltje dat ik van de kapster heb gehoord, nee, ik was erbij, Pien!’
Fien zucht even. Ze blikt naar buiten, een aantal huizen staan zonder verband in weilanden, een paar koeien staan roerloos in het grauw. De curieuze dame tegenover haar is er heel goed in geslaagd het gesprek, bedoeld als een oppervlakkige gedachtenwisseling, te laten ontsporen in de richting van persoonlijke ontboezemingen. Waarschijnlijk is het de beste strategie om  haar over haarzelf te laten praten, zonder iets over jezelf los te laten. Bij sommige mensen is dat alsof je een ventiel opendraait, en bij haar zal het wel niet anders zijn.
‘U was erbij! Nu maakt u me nieuwsgierig. We zijn nog niet eens in Bedum, dus vertelt u eens.’
‘Het is natuurlijk jaren geleden… Ik denk dat jij net een tiener geweest zult zijn. Het was in de winter, de winter van… 1988. We hadden toen een notaris in het dorp. Paul Harinxma.’
Maartje de Vrij kijkt nu naar buiten, naar de slagregens die tegen het treinraam slaan. Haar stem wordt wat zachter.
‘Het was niet een uitgesproken knappe man, hij had een nogal grote neus en heel dun haar,’
Weer giechelt ze even, maar het geluid is niet meer dan een hikje.
‘Maar hij was heel mannelijk en lang, en zo ontzettend charmant. Had mooie ogen, en een heel aandachtige manier van doen. Hoffelijk, dat is misschien het goede woord. Hij nam de tijd voor iedereen. Dus hij was halverwege de jaren tachtig in het dorp komen wonen, maar hij had binnen de kortste keren een heleboel vrienden en kennissen.’
‘Hm-mm.’ Fien humt aanmoedigend, nu wil ze het hele verhaal ook horen.
 ‘Hij begon kleine dinertjes te organiseren bij hem thuis. Hij woonde in dat grote Amsterdamse Schoolhuis in de Kerkstraat, weetjewel?’
‘Oh ja, De Kastanje.’
‘Ja, De Kastanje. Hij begon eerst zijn buren te inviteren, en later ook wat heren van de gemeenteraad met hun vrouwen. En je snapt, daar werd over gepraat in het dorp. Mensen zijn tóch nieuwsgierig, daar doe je niks aan.’
‘Nee, raar maar waar!’ Fien probeert er onschuldig bij te kijken.
‘Ik zat destijds in de vrouwenvereniging en ik ben ook een tijdje voorzitster geweest. Dus op den duur…’
De trein stopt, station Bedum. Mensen stappen in.
‘Maar mevrouw de Vrij, was er dan ook een mevrouw Harinxma? Of kookte hij dan zelf voor al die gasten?’
‘Dáár zeg je me wat! Hij werkte met cateraars, nee, hij was niet getrouwd, hij had geen relatie. Toen nog niet. Maar het was een heel aantrekkelijke man, en al snel ontstond er wat … reuring rondom die eetpartijtjes. De dames begonnen zelfgemaakte lekkernijen mee te nemen, en het werd een competitie of je was uitgenodigd of niet. En bovendien, eerst was het alleen tafelen, maar na verloop van tijd werd er na afloop gedanst. Dat huis is natuurlijk enorm, en hij had een grote, prachtig ingerichte bibliotheek. Net een balzaal. Lekker eten, veel goede wijn, een paar cognacjes en dan de dansvloer op. De vrouwen gingen zich ernaar kleden, ze trokken nauwsluitende jurken aan, décolletés….’
De oudere vrouw heeft nu een lichte blos op haar scherpe jukbeenderen.
‘Het was steeds minder gewoon gezellig, ik weet niet hoe ik het precies moet uitleggen. Er hing een zinnelijke sfeer, die ging om proeven, kijken, bewegen, voelen misschien… Ik herinner me een schaal bloedrode, bijna overrijpe kersen die op een avond op tafel stond. En hoe één van de vrouwen zo’n kers heel voorzichtig met haar tanden van een takje trok, dat er per ongeluk niet af was gehaald. En hoe ze het even vasthield tussen haar glimmend gestifte lippen, en… ’
‘U bedoelt… men kwam een beetje los, zegmaar?’ Fien schuift voorzichtig het bandje van haar BH terug over haar schouder. Eigenaardig dat die breinaalddunne vrouw, gehuld in wol en vilt, zo smakelijk kan vertellen over losbandigheid, dat je onwillekeurig terug denkt aan wilde avonden in de kroeg, en wat daarna kwam…
Maartje de Vrij kijkt haar weer aan, en knikt nadrukkelijk. Meer haren schieten los van onder het hoedje, en Fien stelt zich voor dat haar reisgenote ooit misschien een volle bos blond haar had, dat om haar volmaakt ronde poppengezichtje danste.
‘Nou en of! Wil en Ingrid de Haas gingen als eerste uit elkaar, zij was vreemd gegaan met de burgemeester. Dat was Menninga, je weet wel, van de PvdA. Zijn eigen huwelijk redde het wel, trouwens. Nou, en zo ging dat door. En men zei over Paul dat hij ook veel dames versleet, als je er een beetje appetijtelijk uitzag ging hij met je naar bed, getrouwd of ongetrouwd, daar deed hij niet zo moeilijk over…’
‘Goh!’ Fien probeert er zich een voorstelling van te maken, van die mensen van haar ouders’ generatie, gesetteld, opgaand in het leven met een muurvast patroon van alledaagsheid en burgerlijkheid, en dan met gespannen verwachting naar de besloten feestjes van de aantrekkelijke notaris gaan, partijtjes met een sfeer zwaar beladen van seksuele spanning, ontsnapping en avontuur.
‘Maar Paul Harinxma was toch geen moordenaar?’ Fien flapt het eruit, helemaal op dreef door het beeld van de romantische man, zich vergrijpend aan vrouwen, en dan in wilde passie één stap te ver gaan…
‘Nee joh!’ Mevrouw de Vrij snauwt nu bijna, alsof Fien niet helemaal goed heeft opgelet.
‘Hij wérd immers vermoord! Tijdens een van zijn eigen feestjes!’
‘Wat? Hoe dan?’
‘Sauwerd, station Sauwerd’, meldt de beschaafde vrouwenstem door de intercom. Fien duwt haar rug weer tegen de zitting, probeert wat minder sensatiebelust over te komen. Stel je voor dat mevrouw de Vrij straks uitstapt zonder de clou te vertellen. De trein zet zich weer in beweging. Mevrouw de Vrij klopt wat denkbeeldige stofjes van de mouw van haar jas, en duwt de losgebroken haren onder haar hoedje.
‘Het was echt een bijzondere man. Je voelde je speciaal als hij bij je was…’
Op mijmerende toon vertelt ze verder: ‘Hij had hele zachte handen. Hele lange armen. En hij kon je aan het lachen maken, je vleien ook. Hij hield zijn hoofd altijd wat scheef, daardoor leek hij ontzettend in je geïnteresseerd. En hij had hele grote voeten. Ja, dat heeft Frederik wel van hem…’
‘Mevrouw de Vrij?’
Ze lijkt een beetje te schrikken van Fiens stem.
‘Ja? Oh ja, hoe hij vermoord werd! Hij is vergiftigd.’ Het klinkt als een droge vaststelling.
‘Vergiftigd?’
‘Ja. Ik was er ook bij die avond, moet je weten! Het was heel akelig, we zaten allemaal aan tafel, en hij leek zich eerst te verslikken, maar niets hielp, hij werd steeds benauwder, liep blauw aan…Hij kreeg gewoon geen lucht meer, en toen was het zomaar afgelopen.’
Ze staart naar haar gevouwen handen op de wollen jas.
‘Hij kreeg geen lucht meer? Hoe kan dat nou?’
 ‘Ja, dat weet ik niet precies. Je hoort weleens van allergische reacties die de luchtpijp zo doen opzwellen dat je geen adem kunt halen, en er werd toen vanzelfsprekend volop gespeculeerd. Ik ben natuurlijk geen medicus.’
Ze wuift wat vaag met haar hand. Er valt een stilte. Fien gaat verzitten. Dit is geen kort verhaal waar dan aan het einde een verrassende ontknoping volgt. Het is een gesprek zonder de beloning van onthulling. Nu ze mevrouw de Vrij zo heeft uitgehoord kan ze het niet maken haar teleurstelling te laten blijken. Alhoewel voorzichtig navragen natuurlijk geen kwaad kan.
‘Het moet voor u wel heel naar zijn geweest. Afschuwelijk om er getuige van te zijn. En begrijp ik u goed dat er nooit een dader is opgespoord?’
Mevrouw de Vrij zucht diep, en wrijft over haar voorhoofd.
‘Ach meid, natuurlijk was het naar. Echt een drama. Het was namelijk ook het eerste etentje waar hij zijn verloofde presenteerde, hij zou gaan trouwen met een heel mooi meisje uit het dorp, Antje Vogelaar, de dochter van de eigenaar van de koekjesfabriek. Ze was eenentwintig, hij zesendertig, dus hij was flink wat ouder. Enfin, hij had iets gegeten waar het in moet hebben gezeten, maar naderhand werd dat gerecht natuurlijk nooit gevonden.’
‘Hoe kan dat nou?’
‘Nou, zoals ik al vertelde namen de vrouwen allerlei lekkers mee. Hij nam op den duur niets meer af bij de cateraar, want ze overstelpten hem met gebak, pasteien, soepen, gevulde eieren, ovenschotels… het kan overál wel in gezeten hebben.’
‘Maar… dan is het gek dat niemand anders is overleden, toch?’
Fien kan er niets aan doen, ze zit weer helemaal voorover gebogen.
‘Ja, dat is zo, maar de politie zei destijds dat een slim iemand… een slim iemand heeft bijvoorbeeld een bonbon kunnen injecteren met vergif, en die naast zijn koffiekopje kunnen neerzetten. Of ze heeft speciaal voor hem nog wat aspergesoep opgeschept, en heeft het vergif in zijn soepbord gegoten. Bijna alle vrouwen bemoeiden zich met het eten, en soms de mannen ook, dus iedereen was verdacht.’
Haar handen wringen.
‘Waarom dan, wat kan het motief geweest zijn? U was erbij, u heeft daar vast uw gedachten over!’
‘Het kan van alles geweest zijn. Een zakelijk conflict. Een jaloerse echtgenoot, die het niet meer aankon. Of natuurlijk… een vrouw, die dacht dat zij de enige was, de ware, totdat dat meisje Vogelaar op het toneel verscheen. Of wellicht zelfs een schandaal zoals een zwangerschap. In elk geval heeft de politie nooit iets kunnen bewijzen, er is nooit iemand gearresteerd.’
‘Maar… wat was het dan voor vergif?’
‘Cactusmelk. In zijn lichaam vonden ze een sterke concentratie, van een heel giftige, inheemse plant, heb ik later gehoord.’
Fien leunt verbaasd achterover. Ze heeft niet eens gemerkt dat de trein weer is gestopt. Station Noord. Iemand komt bij hen zitten.
‘Hallo, mevrouw de Vrij, hoe gaat het met u?’ Hij steekt, voorovergebogen, zijn hand uit en schudt de kleine hand van de vrouw die ineens zwijgt.
‘Hoi Fien, het lukt wel denk ik, als ik het laatste stukje van de reis even naast jou schuif?’
‘Ja natuurlijk Peter. Hoe is het?’
Het komt er wat onnozel uit, ze heeft Peter, bij wie ze op de middelbare school in de klas heeft gezeten, jaren niet gezien. Juist nu, na het eigenaardige verhaal van mevrouw de Vrij, die hij blijkbaar ook kent, zit hij zomaar naast haar. Ooit op een schoolfeest heeft ze met hem staan zoenen, ze voelt warmte op haar wangen omhoog trekken.
‘Gaat goed. Lekker aan de studie, en ik heb een kamer vlakbij het centrum.’
Vriendelijk kijkt hij naar mevrouw de Vrij.
‘En hoe gaat het met Frederik? Is hij al aan de studie?’
Maartje de Vrij lijkt plots wat timide.
‘Jahoor, Peter, hij is drieëntwintig, hij is vierdejaars.’
'Juist. Tja, buurjongens worden groot! Wat studeert hij ook alweer?’
‘Biologie. Hij doet biologie. Plantkunde vooral. Hij is dol op botanica… net als ik.’
‘Groningen. Eindpunt van deze trein.’

3 opmerkingen:

  1. wauw....geweldig. het hele verhaal blijft je boeien en dan het einde, zo subtiel. echt.klasse!

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Ik ben helemaal niet zo'n makkelijke lezer!
    En was erg nieuwschierig of je boek ook 25jarige meiden zoals ik kon boeien.. ik sla vaak boeken dicht na 3 bladzijdes gelezen te hebben, om ze vervolgens nooit meer te openen. Omdat een boek mij niet pakt, of omdat het te moeilijk te begrijpen is voor mij:)
    Als een boek mij pakt, kan ik niet meer stoppen met lezen..

    Dat laatste is zeker het geval! Kom maar op met de rest! Het boeide me, het was toegankelijk, Ik wil meer weten en dat is een goed teken! Geweldig!

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Ah, nu valt het kwartje.. helemaal geen open einde!
    Ik dacht dat dit een voorproefje van je boek was! Maar blijkbaar niet!
    Mooi eind!! Nu ben ik nog nieuwschieriger naar je boek!

    BeantwoordenVerwijderen