Hoewel ik ruim vier maanden geleden Amsterdam tot volle
tevredenheid achter me heb gelaten, om mijn loopbaan te vervolgen bij de
politie Groningen, ben ik nog niet gewend aan de afgelegen locaties op
het platteland. Mijn collega’s hebben bijvoorbeeld standaard een paar
rubberlaarzen in de auto liggen. Die zouden mij op dit moment goed van
pas komen. Met grote passen loop ik achter agent De Wilde aan over het
weiland. Mijn dure leren laarsjes zakken bij elke stap dieper weg in de
drassige grond en al snel voel ik hoe mijn sokken en voeten nat worden.
Veel wijzer zullen we waarschijnlijk niet worden van het bekijken van de
tractor van Sjoerd Rinalda. Een tractor is een tractor. Dat ding zal
ons heus niet vertellen waar zijn eigenaar is gebleven.
Ik zucht diep als de Wilde me zijn arm aanbiedt om me het voertuig in
te hijsen. Het is koud en guur en ik wil het liefst zo snel mogelijk
terug naar de warme keuken van de boerderij. Wat me tegenhoudt is de
gedachte aan de stugge Willem Rinalda, die gisteravond laat naar het
bureau belde om zijn broer Sjoerd als vermist op te geven. Een vreemde
man vind ik het, die Willem. Hij heeft de hele ochtend nog geen vijf
woorden gezegd.
Ik wil net mijn laars afvegen aan het matje in de tractor als mijn oog
valt op een sigarettenpeuk. De Wilde ziet het ook en trekt direct een
plastic zakje uit zijn binnenzak. Dat is in elk geval iets. Maar
misschien rookt Sjoerd gewoon en schieten we er verder niets mee op. We
kijken nog wat rond, waarbij ik achtereenvolgens voorover buig om onder
de stoelen te loeren, rechtop ga staan om over het land te turen en me
voorzichtig van de tractor laat glijden om vervolgens op mijn hurken
onder het gevaarte te kijken. Het levert niets op. Helaas is het
vannacht gaan regenen, waardoor eventuele voetsporen zijn uitgewist.
Kleumend betreden we even later de behaaglijke ruimte
van de boerenhoeve. Willem Rinalda zit aan de keukentafel voor zich uit
te staren, zijn vlasblonde haar hangt in slierten langs zijn gezicht.
Onze kersverse collega Agnes Veenhuizen staat bij het aanrecht en
bestudeert een plastic zak, die ze vlak voor haar ogen houdt. In de zak
zit de brief waarin om losgeld wordt gevraagd. Ik was bijna in de lach
geschoten toen ik het amateuristische vel voor de eerste keer zag. De
letters waren uitgeknipt uit tijdschriften en kranten, wat nogal knullig
overkwam. Ik neig ernaar om de hele zaak met een grote korrel zout te
nemen. Maar zolang de jongste broer nog niet boven water is, zit er
niets anders op dan de zaak bloedserieus te nemen.
Het lijkt erop dat we voorlopig niets zinnigs meer uit Willem krijgen
en daarom besluit ik het dorp in te gaan. De Wilde rijdt samen met Agnes
terug naar het bureau, waar we later die dag overleg zullen hebben over
de overdracht van het losgeld. Geld wat op dit moment nog veilig in de
kluis van de Rinalda Hoeve ligt. Rillend van de kou stap ik in mijn
auto, start de motor en zet de verwarming op de hoogste stand. Daarna
haal ik een doos vochtige doekjes uit het dashboardkastje, trek er een
handjevol uit en begin woest over mijn schoenen te wrijven. Echt schoon
worden ze niet, maar de dikste kleilaag is er tenminste af. Desondanks
zijn mijn vieze schoenen en broekspijpen het eerste waar het groepje
mannen in het dorpscafé naar kijkt.
‘Zo, zo dame, nog niet gewend aan platteland?’
Een wat oudere gedrongen man, met een zwaar Gronings accent, kijkt me
spottend aan. Hij heeft een bruine vale pet op zijn hoofd en draagt een
blauwe werkoverall.
Ik reageer niet op zijn vraag, maar besluit direct van wal te steken.
‘Heeft iemand van jullie Sjoerd Rinalda kortgeleden nog gezien?’
Het groepje neemt me wantrouwend op. Net als ik denk dat er niets uit zal komen, stapt de lompe man naar voren.
‘Die asielzoekerscentra, niks waard. Je ziet het, probeer je iemand te
helpen en krijg je dit. Als Sjoerd niet zo nodig dat meidje had willen
helpen, had jij hier nu niet gestaan.’
Bij die laatste woorden kijkt hij me uitdagend aan. De toon is gezet.
Ik doe nog een laatste poging door te vragen naar de naam van de vrouw,
maar het levert niets op. Het enige wat de cafégasten weten te melden,
is dat ze een donkere huidskleur heeft. Een chocoladebruin wichtje, zoals zij het noemen.
Buiten regent het inmiddels weer gestaag. Ik trek de kraag van mijn jas
beschermend omhoog. Net voordat ik mijn auto in wil stappen, komt de
bardame op me afstevenen. De dikke laag make-up valt hier in het
daglicht meer op dan in de schemerige ruimte van de bar. Haar
helderblauwe ogen kijken me vriendelijk en belangstellend aan.
‘Trek je niets aan van die botte gasten, ze hebben nou eenmaal niet zoveel op met mensen van buitenaf.’
De woorden komen er hijgend uit en ze wacht even tot ze op adem is voordat ze verder gaat.
‘Sjoerd is een prima vent, ik hoop dat jullie hem snel vinden. Dat
meidje uit Somalië, Awo heet ze, had onderdak nodig. Ze dreigde het land
uitgezet te worden. Ik kon haar niet langer in huis hebben, teveel
mensen die hier over de vloer komen, snap je? En Sjoerd leek haar wel
leuk te vinden.’
Bij die laatste woorden buigt ze samenzweerderig naar me toe.
‘Weet je dat haar naam geluk voor altijd betekent, mooi hè?'
Een sterke parfumgeur bereikt mijn neus en ik wend snel mijn hoofd af om te niezen. De blonde vrouw kijkt me bevreemd aan.
‘Sorry, ga door,’ weet ik proestend uit te brengen. Ondertussen graai ik in mijn tas naar een tissue.
‘Nou ja, om een lang verhaal kort te maken: Sjoerd heeft haar meegenomen naar de boerderij. Plek zat toch?’
Ze kijkt me triomfantelijk aan. Ik wil nog iets vragen als de deur van
het café openzwaait en twee van de kerels van daarnet naar buiten
stappen. Zonder me nog een blik waardig te gunnen, draait de vrouw zich
om en haast zich naar binnen. Omdat ik geen zin heb in een nieuwe
confrontatie met de mannen, stap ik mijn auto in en geef gas.
Op het bureau aangekomen haal ik eerst een bakje koffie, alvorens aan te schuiven aan de vergadertafel.
De Wilde heeft de feiten tot nu toe op het whiteboard geschreven. Het is niet veel.
Verdwijning-ontvoering?-losgeld- slechte verhouding broers.
Mijn collega’s kijken afwachtend mijn kant op en ik vertel in het kort over mijn ontmoeting met de dorpsbewoners.
Het valt niet mee om tot die gesloten gemeenschap door te dringen,’
merkt Piet van Velzen op. ‘Wat dat betreft is Eensum wel een beetje
apart’.
Hij is een wat rustige, oudere man, die al heel wat jaren meedraait in
dit korps. ‘Maar als je eenmaal hun vertrouwen hebt gewonnen, dan gaan
ze voor je door het vuur.’
Agnes schraapt haar keel. ‘Er is nog iets wat van belang kan zijn voor
het onderzoek. Er is vanmiddag gebeld door een anonieme tipgever. Deze
vrouw wist te vertellen dat Sjoerd Rinalda een regelmatige bezoeker is
van de rosse buurt in de stad.’
De Wilde trekt de dop van de stift en voegt rosse buurt aan het
rijtje toe. Ik staar naar de woorden en probeerde er een verband in te
zien. Het verzamelen van feiten en herkennen van patronen vormen een
groot onderdeel van mijn onderzoekswerk. Net op het moment dat ik wil
voorstellen om een brainstormsessie te houden, klinkt de ringtone van
mijn mobiele telefoon. Ik sta op en loop de kamer uit.
‘Myrthe, we hebben een lichaam gevonden. Het lijkt erop dat het om Rinalda gaat.’
Samen met Agnes stap ik in de auto. De Wilde vertrekt richting de boerderij om daar nog wat rond te kijken.
Vanaf het bureau is het slechts vijf minuten rijden naar de Nieuwstad.
Van ver zie ik het rood-witte lint waarmee een stuk van de straat is
afgezet. Een aantal prostituees heeft zich naar buiten gewaagd om te
kijken wat er aan de hand is, maar het is opvallend hoeveel gordijnen er
dicht zijn getrokken. De vrouwen hebben het niet zo op de politie en
ook clientèle is in geen velden of wegen te bekennen.
Mannen van de Forensische Recherche lopen in witte pakken rond. Een mij
onbekende agent wijst naar een smalle steeg. Dat het lichaam nu pas is
gevonden, komt mede doordat het vanaf de straat niet zichtbaar was.
Achterin het donkere gangetje staat een grijze kliko en daarachter
bevindt zich het plaats delict. Rinalda werd gevonden dankzij een
nieuwsgierige hond, die zijn baasje naar het lijk leidde. Hoewel ik best
wat gewend ben, schrik ik van wat ik aantref. In een reflex duw ik
nieuwkomer Agnes naar achteren. ‘Wacht even. Ik roep je zometeen, oké?’
Forensisch onderzoeker Joost Zeeman reikt me een paar plastic hoesjes
aan, die ik routinematig over mijn schoenen trek. Rondom het lijk heeft
zich een grote plas bloed gevormd. Ik vraag aan Zeeman hoe Rinalda, ik
herken hem direct van de foto, om het leven is gekomen. Zeeman kijkt me
doordringend aan en knikt dan richting het onderlichaam van de dode
Sjoerd. ‘Waarschijnlijk was hij al buiten bewustzijn, gezien de bult op
zijn hoofd.’
Een golf van misselijkheid trekt door me heen als ik de oorprong van
het grote bloedverlies zie. Geschokt stel vast dat de dader het
slachtoffer heeft beroofd van zijn penis. Het kleine hompje vlees ligt
even verderop, als stille getuige in een plasje bloed. Uit alle macht
slik ik het gal, wat zich in mijn mond heeft verzameld, door. Het is
duidelijk: Sjoerd Rinalda is doodgebloed nadat iemand het
geslachtsdeel heeft afgesneden. Volgens de forensisch specialist is het
met een scherp mes gebeurd, gezien het feit dat de wond geen
kartelranden heeft. Na het beeld nog één keer goed in me opgenomen te
hebben, draai ik me om. Agnes staat even verderop op me te wachten.
‘Kom, we gaan wat vragen stellen aan de dames.’
Mijn collega protesteert, maar ik trek haar vastbesloten met me mee. Ik
begrijp haar teleurstelling. Het is haar eerste moordzaak, maar ik wil
haar hier nog niet aan bloot te stellen. Ze zal gauw genoeg worden
geconfronteerd met de gruwelijke kanten van ons werk.
Het is verdacht stil in het pand wat aan de rechterkant van de steeg
grenst. Net als ik door wil lopen naar het volgende raam, zie ik door de
spleet van het gordijn iets bewegen. Ik klop nogmaals hard op het raam
en dat heeft resultaat. Een jonge vrouw met een Afrikaans uiterlijk,
schuift schichtig het gordijn opzij. Nadat ze me van top tot teen heeft
opgenomen, gebaart ze dat ik naar de voordeur moet komen. Ik zie hoe
Agnes bij het linker huis naar binnen stapt.
Een muffe lucht, vermengd met de geur van wierook, verwelkomt me als ik
de kleine hal binnenstap. Op de vloer ligt bordeauxrode vloerbedekking,
die zo te zien zijn beste tijd heeft gehad, gezien de slijtplekken die
her en der in het tapijt zitten. De vrouw voor me is slechts gekleed in
een witte doorschijnende slipdress, met daaronder een witte string.
Dankzij haar hoge hakken torent ze een eindje boven me uit, maar
desondanks maakt ze een kleine, kwetsbare indruk op me. Haar ogen staan
moe en ze lijken ergens in de verte te staren. In het peeskamertje, waar
dezelfde rode vloerbedekking ligt, wijst ze naar een stoel en gaat zelf
op het bed zittten.
Ik vraag hoe ze heet en ze antwoordt met ‘please english’, dus herhaal ik mijn vraag in het Engels.
‘I am Susanna.’
Haar stem klinkt zacht en berustend. Ik kan me niet aan de indruk
onttrekken dat ze onder invloed van een kalmerend middel is. De vrouw
kan zich niet herinneren of ze de man op de foto ooit eerder heeft
gezien. Haar handen trillen als ze me de afdruk teruggeeft. Ze werkt
hier nu twee maanden zegt ze en ze heeft hem in elk geval niet als klant
gehad. Op mijn vraag waar ze oorspronkelijk vandaan komt reageert ze
afwerend. Ik begrijp dat ze bang voor me is. Haar angst is niet
ongegrond, want ik zou niet raar opkijken als ze hier illegaal in
Nederland verblijft. Maar op dit moment zijn immigratiezaken echter geen
prioriteit, vandaar dat ik niet verder doorvraag. Toch is er iets wat
me dwars zit en het dringt pas tot me door wat het is, als ik al bijna
de de deur uit ben. Ik kan het bij het verkeerde eind hebben, het is een
wilde gok, maar ik besluit het erop te wagen. Vlak voordat ik over de
drempel naar buiten stap, draai ik me snel om en kijk haar recht in de
ogen. ‘Awo’.
Ik zeg het woord hard en krachtig en het heeft het beoogde effect. De
vrouw tegenover me schrikt zichtbaar en begint ‘nee, nee, nee’ te
roepen. Ik duw haar zachtjes terug de gang in en sluit de deur achter
ons. Als ze weer op het bed zit begint ze zachtjes te huilen. ‘Het was
niet zijn bedoeling om hem te vermoorden. Hij kwam gewoon voor mij op,
weet je. Hij is een goede man, Willem.’
Ze spreekt de W uit alsof het een V is, maar er is geen twijfel over
wie ze het heeft. Heeft Willem zijn eigen broer vermoord? En waarom?
Langzaam begint het me te dagen. Er is geen van een liefdesrelatie
tussen Sjoerd Rinalda en de Somalische vluchtelinge. Hier is sprake van
vrouwenhandel en het lijkt erop dat Sjoerd er een kwalijke rol in heeft
gespeeld. ‘Heeft Sjoerd je pijn gedaan?’
Awo huilt nog steeds. ‘Hij was een slechte man. Ik moest geld voor hem verdienen, anders sloeg hij me’.
Ze schuift haar witte jurkje een stukje omhoog en laat me de
bloeduitstorting op haar heup zien. Ik denk aan de lovende woorden van
de dorpsbewoners. Zullen zij geloven dat de charmante jonge boer tot
zoiets in staat bleek te zijn?
Nu ze eenmaal haar verhaal kan doen is Awo niet meer te stoppen 'Hij
had bijna elke dag seks met me. Deze week heeft hij me zelfs meegenomen
naar de boerderij.’
Wat ze vertelt klopte met de verhalen die ik heb gehoord over het meisje dat op de boerenhoeve is gezien.
‘En Willem?’
‘Willem is goed. Toen ik in hun huis was, hoorde hij hoe zijn broer me verkrachtte.’
Ze stopt even en lijkt te aarzelen of ze verder moest gaan. Er loopt
een straaltje snot uit haar neus, die ze afwezig met haar hand wegveegt.
Ik knik haar bemoedigend toe.
‘Eergisteren kwam Willem en hij zag me huilen. Toen hij zag hoe zijn
broer me uitlachte, werd hij woest. Buiten heeft hij het gedaan. Hij
heeft zijn ‘ding’ eraf gesneden. En toen is hij weggerend.’
Awa durft het geslachtsdeel duidelijk niet expliciet te noemen. Ze kijkt me schuldbewust aan. ‘Ik heb niemand iets verteld.’
Terwijl we in de auto richting de binnenstad rijden,
probeer ik tot me door te laten dringen wat ik zojuist heb gehoord.
Agnes zit samen met Awo, die snel een joggingpak over haar ondergoed had
aangetrokken, op de achterbank en praat zachtjes met haar. Ze zal in
voorlopige hechtenis worden genomen, totdat besloten is wat er verder
met haar moet gebeuren. Nadat ik mijn collega samen met de vluchtelinge
heb afgezet bij het bureau, vertrek ik naar Eensum. Het arrestatieteam
is ingeschakeld en ze kunnen elk moment arriveren. Mijn intuitie van
eerder die dag is juist gebleken. De losgeldbrief was slechts bedoeld
als afleiding, een dwaalspoor die Willem had gezet om de verdenking van
hem af te leiden. In zijn paniek had hij er echter niet bij stilgestaan
dat Awo haar verhaal aan de politie zou doen.
Ik rijd het dorp in en minder vaart. Een ambulance met zwaailicht en
sirene vliegt me met een bloedgang voorbij. Ik vraag me af waar hij naar
onderweg is en in mijn onderbuik begint het te draaien. Mijn vermoeden
wordt bevestigd als ik in de verte de boerderij zie liggen en blauwe
lichten op het terrein zie flitsen. Ik trap het gaspedaal dieper in en
zodra ik stilsta op het erf, spring ik de auto uit en ren richting de
stallen.
Willem ligt achterover op een baal hooi, met een stuk touw om zijn
hals. De ambulancebroeder staat over hem heen gebogen. Hij schudt zijn
hoofd.
‘Toen ik hem zag hangen, heb ik direct het touw doorgesneden,’ zegt de
Wilde met schorre stem. Hij staat met een bleek gezicht te kijken naar
het schouwspel wat zich voor ons afspeelt en lijkt zich nog steeds niet
te beseffen dat de man echt dood is. Ik zucht diep en loop langzaam, met
mijn handen in mijn zakken, de stal uit. Terwijl ik over het weidse
landschap kijk besef ik me hoe slecht wij onze medemens eigenlijk
kennen. De eerste indruk van de ander blijkt niet altijd de juiste te
zijn. Ik open het portier van mijn auto. Tijd om naar het bureau te gaan
en verslag uit te brengen. Het nieuws zal zich waarschijnlijk als een
lopend vuurtje door Eensum verspreiden. Hoewel ik niet altijd blij ben
met de soms koppige houding van de mensen hier, voel ik toch mee met de
kleine gesloten dorpsgemeenschap, waar een brute moord, gevolgd door de
zelfmoord van de oudste broer Rinalda, diepe sporen zal achterlaten bij
de mensen die ze goed gekend hebben.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten