De mist kwam plotseling opzetten. De zogenaamde ‘witte wieven’ , zoals
ze ook wel in de volksmond worden genoemd, kwamen tevoorschijn. Als
spoken in de nacht dwaalden ze over het uitgestrekte weiland. Als
geesten zaten ze achter me aan, achtervolgden ze me. Zouden ze me
inhalen? Wilden ze me bang maken? Het gaf me een bedreigend gevoel.
Alsof de dood me op de hielen zat. Ik rende en rende tot ik niet meer
kon. Uitgeput viel ik in het koude, hoge gras. Nog nahijgend van mijn
vlucht. Ik had een stekende pijn in mijn zij, was doodop. Een benauwd,
beklemmend gevoel op mijn borst, die pijn deed door mijn hoge
ademhaling. Waar was ik? Waar was ik in godsnaam? Ik was nu ècht de weg
kwijt, herkende de omgeving niet meer. De potdichte mist was
beklemmend. Angstaanjagend. De stilte bijna hoorbaar.
Station Kropswolde moest toch rechts zijn? Het stationshuisje met het
puntige dak, was opgegaan in de mist. Alsof het van de aardbodem
verdwenen was. Het leek wel alsof alles van de aardbodem verdwenen was.
Ik kon niets meer herkennen, was totaal gedesoriënteerd.
Waar stond de molen? Waar
stonden de vrijstaande huizen die aan het enorme weiland grensden?
Misschien kon ik een achtertuin binnenkomen en om hulp roepen. Maar wie
zou me horen in het holst van de nacht? Ik schrok op. Hoorde ik nu
iets? Ik hield mijn adem in. Wat was dat? Geritsel! Vlak achter me. Zou hij
me gevonden hebben? Of was het een kat? Ik luisterde en hoorde niets,
behalve het bonken van mijn hart. Daar was het weer: geritsel. Ik
stelde mezelf gerust; het was vast een kat of een steenmarter, die zaten
hier volop.Hoe
laat zou het zijn? Er reden geen treinen meer, dus het moest diep in de
nacht zijn. Ik probeerde rustig te blijven, mezelf te bedaren en moed
in te spreken: ‘Het komt goed! Hij zal je niet vinden’. Het gras was
koud en nat, mijn galajurk doorweekt. Ik moest hier weg, zo snel
mogelijk. Er was geen tijd te verliezen. Mijn schoenen waren weg,
verloren op mijn vlucht en ik was op blote voeten verder gaan rennen.
Een pijnscheut ging door mijn voet. Ik wilde het uitschreeuwen. Maar
dan wist ik zeker dat hij me zou vinden. Hij mocht me niet horen. Ik
beet op mijn onderlip tot bloedens toe. De smaak van ijzer vulde mijn
mond. Tranen stroomden over mijn wangen. Voorzichtig trok ik het
prikkeldraad uit mijn voet. Mijn gezicht vertrok van de pijn en ik
vernam hoe mijn voet bloedde.
Ik wist als geen ander waar hij toe in staat was. Alleen ik kende zijn
agressieve buien, zijn woede-aanvallen. Zijn angstaanjagende blik.
Ogen die vuur konden spugen. Ik huiverde als ik er aan dacht. Alleen hij was in staat iemand te vermoorden. Een kwestie van tijd; afwachten tot het juiste moment.
Het
galafeest zou uitlopen op een drama. Hij had me gewaarschuwd en tegen
me geschreeuwd. Hij had gedreigd……en ik had niet geluisterd.
Deze liefdesaffaire was me overkomen. Wat begonnen was , een jaar
geleden, met wat onschuldig geflirt, eindigde in een heftige
liefdesrelatie. Ik, degene die nooit zou vreemdgaan, overkwam het. Ik
speelde het spel mee en voelde me niet eens schuldig. Liet het gewoon
toe. Natuurlijk had ik ermee moeten stoppen, maar mijn verlangen naar
iemand die om me gaf overwon. Het leven met een echtgenoot met
agressieve buien kon ik niet langer verdragen. Om nog maar te zwijgen
over de martelingen, de blauwe plekken en de striemen op mijn rug. Uit
elkaar gaan was geen optie. Ik zou mijn leven niet meer zeker zijn. Hij
zou me afmaken.
Mijn
geheime liefde kwam op het juiste moment en was meer dan welkom. Ik
kreeg waar ik naar verlangde en wat ik in mijn huidige leven mistte:
aandacht en liefde. Dat ik het geheim moest houden, ging me goed af.
Stiekeme afspraakjes, lieve smsjes. Ik genoot er van, dat er na jaren
van kilte, weer iemand op mijn pad was gekomen. Iemand die me zijn
liefde schonk en mijn leven zinvol
maakte.
Natuurlijk
was ik me ervan bewust, dat ik deze affaire niet eeuwig verborgen zou
kunnen houden. Er zou een moment komen dat mijn agressieve echtgenoot er
achter zou komen en dat alles afgelopen zou zijn. Maar dat moment
wilde ik zo lang mogelijk uitstellen. Dat was toekomst en ik leefde nù:
in het heden. Wilde van elke seconde genieten.
Ik had me enorm verheugd op het feest. Met mijn zwarte galajurk en
bijpassende lakpumps, haren opgestoken, genoot ik van mijn geheime
liefde. We hadden de hele avond gedanst en gelachen. Te veel geflirt en
te veel gedronken. Toen ik zielsgelukkig met hem op de dansvloer stond,
werden we opgeschrikt door luid glasgerinkel. Geschrokken lieten we
elkaar los. Tafels en stoelen vielen om en mensen gilden. Een schot
klonk in de ruimte en de muziek viel uit. Er heerste volledige paniek.
Mensen vielen over elkaar heen. Nog een schot en daarna een doffe klap!
Mijn lief zakte in elkaar. Ik gilde het uit, knielde op de grond, naast
mijn grote liefde. Zijn witte overhemd was doordrongen met bloed. Dit
kon niet waar zijn. Het was slechts een nachtmerrie, waaruit ik straks
zou ontwaken. Mijn handen zaten onder het bloed en toen ik trillend
overeind kwam, keek in de ogen van de vijand: mijn echtgenoot. Mijn
eigen echtgenoot! Hij was in staat om te moorden! Ik walgde van hem.
Hij had mijn leven kapot gemaakt. Voorgoed. Het was mijn eigen schuld,
had hij geroepen. Ik had niet naar hem geluisterd en dit was mijn
straf. Daar moest ik de hoofdprijs voor betalen. ‘Ik haat je!’, gilde ik
door de zaal. ‘Verdwijn voorgoed uit mijn leven’, huilde ik hysterisch.
Ik keek in zijn ogen. Zijn harde, kille blik doorgronde me. Hij keek
dwars door me heen. Het beangstigde me. Ik zou het volgende slachtoffer
worden, dat was duidelijk. Het was slechts een kwestie van tijd.
Ik stond ineens op scherp, bedacht me geen seconde, draaide me om en
vluchtte de zaal uit, de donkere nacht in. Ik moest hier weg, zo snel
mogelijk. Zou ik nog kunnen rennen, na de grote hoeveelheid wijn, die
ik tot me had genomen? Maar ik had geen tijd om daar nog over na te
denken. Ik rende zo hard als ik kon en hoorde hem achter me aankomen.
Mijn lakpumps verloor ik onderweg. Er was geen tijd te verliezen. ‘Weg
van hier’, kon ik alleen maar denken. Zo snel mogelijk, op blote
voeten. Het enige waar ik aan kon denken was: vluchten. Hij zou me
vermoorden. Dat was zeker. Een schot klonk. Hij struikelde. Mijn kans om
te ontsnappen. Snel! Weg van alles. Geen tijd te verliezen. Het spoor
over, het weiland in. Het grote uitgestrekte weiland, de Kropswolder
Buitenpolder, waar hij me niet zou vinden. Tenminste dat hoopte ik.
Waarom deed niemand wat? Waarom kwam er geen politie? Waarom hoorde ik
nog geen sirenes? De seconden leken wel een eeuwigheid te duren, maar ik
had geen tijd om er over na te denken. ‘Vluchten, weg van hem’. Was het
enige waaraan ik kon denken. Snel keek ik achterom. Was hij me
gevolgd? Het was te donker om nog iets te kunnen zien. Maar ik nam geen
enkel risico. Als hij me zou vinden, was het met me gedaan. Hij zou me
vermoorden. Dan was het afgelopen. Definitief.
Ik had het ontzettend koud en was zo doorweekt, dat ik alleen nog maar
kon rillen. Hoe lang zat ik hier nu al in deze beangstigende, mistige
nacht? Voor mijn gevoel al enkele uren. Klappertandend, was ik
weggekropen onder een struik. In de hoop dat hij me niet zou vinden. Hoe
groot was de kans dat hij me zou vinden met een zicht van minder dan
een meter? Mijn voet bloedde nog steeds. Er lagen een paar verloren
herfstbladeren op de grond. Ik pakte ze op en probeerde het bloed ermee
te deppen, maar mijn voet stopte niet meer met bloeden. De bladeren
waren roodgekleurd van het bloed. Zou het ook mijn laatste herfst zijn?
Bedacht ik me triest. Ik moest helder denken, mijn kop erbij houden.
Mijn schoudertasje lag naast me in het gras. Dat ik dat nog niet had
bedacht: mijn mobiel! Met trillende handen zocht ik in mijn tas. Mijn
vingers waren gevoelloos van de kou. Ik pakte mijn mobiel en deed een
poging om het alarmnummer in te tikken. Wat?! Ik had geen bereik! Dit
kon toch niet waar zijn? Het liefst wilde ik janken en het uitschreeuwen
van onmacht. Er zat niets anders op dan te wachten tot de mist voorbij
was. Stilletjes bad ik in mezelf om hulp, dat er snel iemand zou komen.
Ik probeerde mezelf klein te maken en trok mijn knieën op, in een
poging om het warm te krijgen.
Een schot klonk, weerkaatste door de nacht. Mijn hart bonkte in mijn
keel. Hij was hier! Dichtbij! Zou hij mijn hartslag horen? Zou hij het
angstzweet ruiken? En als een kwijlende, wilde hond op me afkomen en me
compleet verscheuren? Hij riep mijn naam en ik hoorde het nagalmen over
het weiland. Ik wilde het bijna uitgillen van angst, maar mijn keel
werd dichtgeknepen. Ik trok mijn knieën nog dichter tegen me aan,
hoorde mezelf klappertanden. Geritsel! Vlakbij! Ik moest opstaan,
wegwezen. Nu, meteen. Ik struikelde. Iemand greep me bij mijn voeten.
‘Denk je dat je kunt vluchten? Zo, nu ben je van mij. Hier is het
definitieve einde.’ Ik rook zijn adem. De geur van sigaretten gemengd
met wodka. Zijn lievelingsdrank. Hij duwde het pistool in mijn rug. ‘Ik
had je gewaarschuwd. Maar je wilde niet luisteren. Ik schiet je kapot.’ ,
siste hij.
Misselijk van angst gaf ik me over. Hij hield me in de houdgreep. Ik
voelde het zuur branden in mijn slokdarm. Ik leunde voorover. Hij duwde
hard in mijn maag. Het braaksel kletterde op de bladeren. Ik voelde een
warme straal langs mijn benen lopen. Het brandde. Durfde ik? Zou ik het
doen? Het was alsof iemand het van me over nam. Een oergevoel kwam los
in mij. Hij stond achter me en had me nog steeds in de houdgreep. Ik
gooide hard mijn hoofd naar achteren en raakte zijn neus. Hij liet me
los, schreeuwde het uit en greep naar zijn neus, die flink bloedde. Hij
vloekte. Het pistool viel in het gras. Ik had geen tijd te verliezen.
Het was nu of nooit. Hij of ik. Ik zag het wapen, het kon niet missen.
Het glinsterde vaag. Ik gaf hem een knie en hij viel in het gras. Een
luid gekreun kwam uit zijn mond. In een tel pakte ik het pistool uit het
gras. Geen tijd te verliezen. Elke seconde telde. Met trillende handen
haalde ik de trekker over. Zou ik dit durven? Hij
smeekte.‘Je hebt
alles kapot gemaakt. Het spijt me, maar ik heb geen keus.’, klonk het
bijna emotieloos uit mijn mond. Een schot klonk door de mistige nacht
en nog één. Hij bewoog niet meer. Trillend zakte ik in elkaar, in het
koude, natte gras. Ik rook mezelf: de geur van braaksel en urine. Ik
huilde geluidloos. Het was voorbij. De mist trok op en in de verte
hoorde ik de eerste trein aankomen……
Geen opmerkingen:
Een reactie posten