zaterdag 18 februari 2012

Fifty ways to leave your lover


Fifty ways to leave your lover
door Geeske Planten

‘Tot volgende week.’ Met een grijns op zijn gezicht verliet Gerard café “De Toeter”. Van de vier boompjes die ze gespeeld hadden, had hij er drie gewonnen. Fluitend liep hij over de Turfsingel en de Spilsluizen naar de ondergrondse garage aan de Ossenmarkt, zijn favoriete parkeerstek in “Stad”. Meestal fietsten hij en zijn vriendin Ellen van hun huis in Winsum naar Groningen, maar als ze van te voren wisten dat het wat later zou worden, kozen ze voor de auto.
 Hij nam de trap naar beneden naar een vlak boven de gracht gelegen deel van het trottoir, waar de hoofdingang van de garage was weggewerkt in de kademuur. Toen hij even later het parkeerdek opwandelde, keek hij met plezier om zich heen. De ronde vorm met de twee langs elkaar spiralende banen voor in- en uitgaande auto’s en het met regelmaat van kleur veranderende beton bekoorden hem keer op keer. Het was een mooie vondst van de architect om vanuit een aan het oog onttrokken diepte lampen omhoog te laten schijnen die dit kleurenspel bewerkstelligden.
Eenmaal in de auto gezeten, die gewoontegetrouw op de 1e etage dicht bij het trappenhuis stond, draaide hij de contactsleutel een kwart slag om en deed de radio aan. Op de klok van het dashboard was te zien dat het nog vroeg was. Licht onderuit geschoven zong hij mee met Paul Simon, ‘Fifty ways to leave your lover’. Hij hoopte dat Ellen haar vergadering van de Waddenvereniging niet al te veel zou uitlopen.
Langzaam werd hij wakker, waar was hij?. Hij had de radio aangezet, herinnerde hij zich. Uit de luidsprekers klonk de titelsong van “The Godfather”. Om zich heen kijkend herkende hij zijn omgeving weer. Bij de slagboom van de parkeergarage stond nu een goudbruine SUV. Hij had een gruwelijke hekel aan deze veel te grote auto’s én hun berijders. Hufters achter het stuur, dat waren het. Wie zette zijn auto nou daar nou neer?
 Er stonden twee mannen naast die, te oordelen naar hun houding en gebaren een fikse ruzie met elkaar hadden. Hij grinnikte, de muziek kwam aardig overeen met de scene die hij aanschouwde. Vast een afrekening, dacht hij luguber of iemand die teveel weet.
 Inmiddels was hij klaar wakker en ging er eens voor zitten. De radio stoorde hem. Nadat hij het geluid had uitgedraaid, kon hij de mannen horen. Eén van beiden praatte met overslaande stem, nee hij praatte niet, hij jammerde, hij pleitte
‘Toe man, Kees je moet me geloven, je krijgt het echt.’
 De ander was slechter te verstaan. Zijn lange zwarte vette haar verhoogde de dreiging die van hem uitstraalde. Hij keek omzichtig om zich heen en duwde zijn heel veel kleinere metgezel tegen een reling aan, die het wegdek scheidde van de diepte van waaruit de lampen schenen.
‘Voorzichtig hé, kijk nou uit Kees. Je krijgt het Kees, ik beloof het,’ jammerde de kleine man terwijl hij een aantal keren over zijn schouder naar beneden keek, ‘je krijgt het morgen’.
 Kees reageerde door de kleine man bij zijn jas te pakken en hem zo hoog op te tillen dat hij hem over de reling had kunnen laten vallen. Daarna zette hij hem weer neer.
 Gerard haalde opgelucht adem.  Wat was dit voor idioots waar hij getuige van was?
 De kleine man fatsoeneerde zijn kleren voordat hij op een andere toon het gesprek vervolgde.
 ‘Wat wil je nou eigenlijk?’ Hij stak een sigaret op en ging verder. ‘Je moet eens proberen na te denken en te luisteren in plaats van alles met domme spierkracht op te lossen. Ik heb het nu niet,’ de kleine man benadrukte elk woord van deze zin.
Gerard had de neiging zijn raampje open te doen om mee te krijgen hoe Kees, zoals de man kennelijk heette, hierop zou reageren. Kees, hij kauwde even op die naam, Sjonnie paste beter bij zo’n klerenkast. Zijn hand ging richting de knop van de elektrische raambediening.
 Jezus!
 Voor zijn ogen pakte Kees het mannetje opnieuw op, tilde hem over de reling en liet los. Een hartverscheurende kreet klonk door de garage.  
 Gerard kon niet bevatten wat hij zag. Dit was niet echt, dit kon niet waar zijn. Werden er misschien filmopnames gemaakt, maar waar was dan de camera? Had niemand anders het gezien? Hij gooide het portier open en stapte uit, de mouw van zijn jas haakte ergens achter, hij merkte het niet. Verstijfd van schrik bleef hij staan.
 Kees, die hem uit de auto had zien komen, richtte tergend langzaam een pistool op hem.
 In het trappenhuis schuin achter Gerard liepen lachende mensen door naar beneden naar de 2e etage. Hij zag dat Kees hier heel even door afgeleid werd en dook weg. Naast hem ketste iets hard tegen de muur. 
 Godsamme, waar was hij in verzeild geraakt? Begeleid door zijn bonkende hartslag kroop hij naar achteren om in de beschutting van zijn auto te komen. Daarna verplaatste hij zich vrijwel geluidloos langs een aantal geparkeerde auto’s. Shit, hij had natuurlijk de andere kant uit moeten gaan, dan was hij dichter bij de uitgang geweest. Onmiddellijk realiseerde hij zich dat dat veel gevaarlijker was, want dan was hij als een sitting duck in de volle lichtbundel van het trappenhuis terecht gekomen. Voorzichtig gluurde hij om een auto heen om te zien waar zijn belager was gebleven. Kees stond er nog net zo met het pistool in de hand van zijn gestrekte rechterarm.
Gerard pakte zijn mobieltje uit zijn binnenzak en klapte het open om 112 te bellen. Tegelijkertijd zag hij hoe Kees in beweging kwam, zoekend met zijn wapen in de aanslag kwam hij steeds dichterbij.
 Gerard moest iets doen, Kees kon elk moment bij hem zijn. Haastig keek hij om zich heen, maar hij zag vrijwel niets door het zweet dat in zijn ogen prikte.
Na een paar keer knipperen was zijn beeld weer scherp en ontdekte hij een manier om weg te komen: telkens als Kees langs een van de vele steunpilaren liep, was hij een fractie van een seconde onzichtbaar.
 Ergens werd een motor gestart.
 NU.
Hij kwam overeind en liet zich een paar meter verder tegen de betonnen balustrade vallen, zijn telefoon kletterde voor hem op de grond. Even voelde hij een heftige pijn in zijn schouder. In de bescherming van het gebrom van de auto die richting uitgang ging, kroop hij zo snel als hij kon naar zijn mobieltje en verder naar beneden naar de 2e etage, waar hij tijdelijk uit het zicht was. Hij kwam overeind en zuchtte een aantal keren diep in de hoop daarmee zijn ademhaling onder controle te krijgen. Weer deed hij een poging om te bellen, shit geen bereik!
 Een etage hoger of lager, dat kon hij niet goed horen, kwam iemand vanuit het trappenhuis de garage in lopen. Het geluid van de deur werd grotendeels gesmoord door de auto die in de binnenring naar hem toe cirkelde. Hij zwaaide met zijn armen om de aandacht van de chauffeur te trekken. Deze zag hem, keek snel weer voor zich en gaf gas.
 Het drong nauwelijks tot Gerard door, want het schrikbeeld dat het Ellen was, die het parkeerdek op was komen lopen, racete door hem heen. Wat als Kees haar in de auto zag stappen waar hij net uitkwam? Hij onderdrukte de neiging heel hard te vloeken. Hij moest iets doen, maar wat en waar was Kees?
 Weg dan.
Gerard rende verder naar beneden, dieper de garage in. Hij zocht een schuilplaats of een uitgang. Toch niet, geen uitgang, daar was veel te veel licht. Hij kon ook niet blijven doorlopen, uiteindelijk zat hij als een rat in de val, hij zou zich ergens moeten verstoppen, hij moest verdwijnen.
Even verderop stond een auto met donker getinte ramen geparkeerd. Hij rende erheen en probeerde het portier, het autoalarm schalde door de garage. Goddomme, hij schrok zich de tering. Gejaagd keek hij rond. Verder.
In de buurt van het trappenhuis van de derde etage zag hij tussen een aantal andere auto’s een oud VW-busje geparkeerd staan. Het busje was omgebouwd tot camper en had een groot bagagerek op het dak. Hij klom via het trapje aan de achterkant van de bus omhoog en liet zich plat tussen de planken van het rek vallen.
Hij luisterde en hoorde alleen maar stilte, angstaanjagende stilte. Hij kon met moeite omhoog komende braaksel wegslikken, waarbij de zure smaak van gal achterbleef. Het alarm was gestopt en waarschijnlijk was degene die hij had horen lopen ook al weg. Heel langzaam ontspande hij iets. Zou hij zijn telefoon proberen te pakken? Hij verwierp de zinloze gedachte onmiddellijk, hij was nog dieper onder de grond en had hier zeker geen bereik.
Tussen de bodem en de zijschotten van het bagagerek zat een kier. Hij probeerde er doorheen te kijken, maar hoe hij zijn hoofd ook draaide, het lukte met geen mogelijkheid. Zou hij over de rand van het rek kijken? Net toen hij bedacht dat dat niet verstandig was, hoorde hij voetstappen dichterbij komen.
Zijn spieren verkrampten en zijn hart ging zo tekeer dat het ook voor een ander te horen moest zijn. Hij zou ontdekt worden, dat wist hij zeker.
De persoon liep verder, de specifieke klik van een afstandsbediening werd gevolgd door het dichtslaan van een portier en het starten van een auto.
Pfff, dat was goed gegaan. Hij moest hulp vragen, maar hij durfde zich niet bloot te geven zolang hij niet wist waar Kees was. Moest hij dan toch over de rand van het rek gluren? Heel voorzichtig probeerde hij zich op te richten. Nu pas voelde hij goed hoe hard hij tegen de betonnen balustrade was gevallen, zijn nek en linkerarm waren helemaal beurs. Hij duwde zichzelf een eindje omhoog, maar kon zijn eigen gewicht niet met één arm dragen. Hard viel hij terug op de bodem van het bagagerek en kwam met zijn hoofd op iets scherps terecht. Tranen sprongen in zijn ogen, hij vloekte binnensmonds, vast de sluiting van een van de sjorbanden die hij had zien liggen. Hij moest even bijkomen van de inspanning en probeerde opnieuw te verzinnen hoe hij ongemerkt de omgeving zou kunnen verkennen.
Hij proefde het zout van zweet en tranen vermengd met de ijzersmaak van bloed. Met zijn arm veegde hij over zijn gezicht, een grote rode vlek bleef achter op de mouw van zijn jas. Verdomme ook dat nog. Met moeite, zijn schouder weigerde dienst, trok hij een zakdoek uit zijn broekzak en drukte die tegen de zijkant van zijn wenkbrauw. Dit soort wonden kende hij van het hockeyveld, het stelde niet zoveel voor, maar het bloedde als een rund.
Zijn lichaam verkrampte zonder dat hij wist waarom, tot de oorzaak tot zijn bewustzijn doordrong: voetstappen in de verte, met kleine tussenpozen. Kees? Checkte hij alle auto’s? Gerard registreerde hoe zijn bloed door de kier in het rek naar beneden drupte.
Het geluid kwam dichterbij, vijf, zes stappen gevolgd door stilte.
Hij hield zijn adem in. In gedachten zag hij de aanwijzingen in het script voor zich: Kees ontdekt het bloed, voelt eraan en wrijft het nadenkend tussen zijn vingers …., hier werden zijn gedachten abrupt verstoord door geritsel vlak naast zijn hoofd. Hij voelde zijn kruis nat worden.
‘Hé, was soll das,’ riep iemand uit de verte.
Mensen kwamen aanhollen.
‘Verdammt noch mal, der Lump, was soll der bei unserem Camper? Bestimmt ein Junk, der gerade gespritzt hat. Guck mal, alles Blut’.
‘Was denkst du,  etwas kaputt,’ vroeg een andere stem.
 
‘Keine Ahnung,  ich denke wir haben ihn erwischt beim Aufmachen der Wagentür, da kann er also noch nicht viel angerichtet haben’.      
Gerard kon de neiging om rechtop in het bagagerek te gaan zitten nauwelijks onderdrukken. Liggen blijven, ging door hem heen, dit is je redding, je wordt de garage uitgereden.
Toen het busje bij de uitgang stopte en beide Duitsers druk bezig waren te ontdekken hoe ze de slagboom open moesten krijgen, klauterde hij uit het rek, zijn pijn verbijtend.
De goudbruine SUV stond er nog steeds.
Hij maakte zich klein achter de dichtstbijzijnde pilaar, ongeveer daar waar de man over de reling was gegooid. Dit was een plek waar normaal nooit mensen liepen, hier reden alleen auto’s langs. Hij keek de diepte in en zag ver onder zich op het van groen naar paars overgaande licht een silhouet liggen. Het was dus echt zo. Heel even had hij de hoop gehad dat er iets in zijn bier had gezeten dat hem waanbeelden had doen zien.
In zijn ooghoek zag hij Ellen het parkeerdek oplopen. Ook dat nog, het was chaos in zijn hoofd. Wat moest hij doen?
Het VW-busje trok op en reed de garage uit.
Zijn blik viel op een veeg bloed aan de pilaar waar hij net had gestaan. Zijn eigen?
Denk na! Denk logisch na, probeerde hij zichzelf te programmeren. Hij liep langs de slagboom richting buitenlucht in de hoop daar helderder te kunnen denken. Hij moest Ellen bereiken, zeggen dat ze gewoon de garage uit moest rijden en dat hij het later wel zou uitleggen. Of dat ze direct het parkeerdek weer af moest lopen, nog beter. Hij pakte zijn telefoon en zag tegelijkertijd Kees, op zoek naar iets in één van zijn jaszakken, zijn kant uitkomen. Hij rende de steile uitrit op, stak de Spilsluizen over en dook de trap af naar de hoofdingang van de garage om dekking te zoeken. Hij selecteerde Ellens nummer op zijn mobiel en drukte op het groene telefoontje. Neem op, neem op, neem nou op, smeekte hij in stilte. “Dag, dit is de voicemail van…” Kut. Hij drukte 1-1-2 in. Op het moment dat hij verbinding kreeg, draaide een auto met gierende banden de weg op. In het licht van de lantaarns zag hij de SUV met grote snelheid verdwijnen. Langzaam drong het tot hem door.
Hij wreef het bloed uit zijn ogen en draaide zich net op tijd om om de inhoud van zijn maag met half verteerde pinda’s en bitterballen in de gracht te deponeren.
Achter zijn rug hoorde hij de deur van de parkeergarage open schuiven. Terwijl hij zijn laatste angst uitkotste, herkende hij de stem van Ellen.
‘O hier ben je! Verdorie Gerard, heb je nou alweer teveel gedronken? Ik ben er echt een keer flauw van. Weet je,’ liet ze er op volgen, ‘je bekijkt het ook maar, je ziet maar hoe je thuis komt. Misschien wil hij je wel een lift geven,’ ze knikte met haar hoofd richting een goudbruine SUV die aan de andere kant van de verder uitgestorven singel aan kwam rijden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten